2024 was een jaar van véle en belangrijke verkiezingen in binnen- en buitenland. Ook op muzikaal vlak zijn de stemmen ondertussen binnen, de boeken zijn toe, de teerlingen geworpen en rien ne va plus. 2024 was een jaar van zinloze muzikale beefs, van oninteressant gedoe op Eurosong, maar vooral ook een jaar vol steengoede songs.
Als er om te beginnen één land in Europa was waar dit jaar zeker iets in het water (of de Guinness) gezeten moet hebben, dan wel Ierland. Zo was er weer geen ontkomen aan de heren van Fontaines D.C.. Exit indielieveling, enter rockgrootheid. Eens eentje zonder beschamende tabloidverhalen, gehannes met andere bands of geldverslindende marketingmachines. Maar wél met de breekbaarheid van een alledaagse sterveling, samengebald in die benauwde ademstoot in het refrein van “Starburster”.
Het nummer vat de huidige evolutie van de band trouwens perfect samen. Gemaakt voor het grote publiek? Check. Iedereen hoort de lyrics ”I’m gon’ hate your business if it’s momentary blisness” intussen in z’n slaap. Identificeerbaar? Jazeker. Geen bovenmenselijke grootspraak hier, maar een poging van frontman Chatten om de luisteraar te doen ervaren hoe machteloos hij zich voelde tijdens een paniekaanval midden in het drukke treinstation van London St. Pancras. Spannend? Misschien wat meer afgevijld dan hun vroegere werk, maar ik viel toch meteen voor die blikken drums, de brommende gitaar en die break à la Madonna’s “Like A Prayer”.
Daarnaast zorgde de one-hit-wonder-kindertuin van Kabin Crew voor de vonken met “Spark”. De verzamelde basisschool van Cork kwam deze zomer de wereld een lesje leren in generation alpha-slang en deed dat op de beats van old school drum-‘n-bass. De toekomst komt wel degelijk toe aan de kinderen, en probeer ze maar ‘es te stoppen. Het najaar was dan weer voor het zootje ongeregeld van Kneecap die binnen Ierland niet alleen zorgden voor een opstoot van het bruto nationaal product voor alcohol en drugs, maar ook voor de meest dwingende en swingende shit waarin Irish fiddlers en traditionele fluitklanken in de blender gingen met electrorave – en nergens zo dwingend als in de stuwende maagzweer “I’m Flush”, een op muziek gestanste paniekaanval/drugsrush met hartslagmomenten van 160 bpm afgewisseld met downtempo synthesizerrustmomenten.
Nog zo’n vreemde cocktail van bij ons die niet zou mogen werken, maar het toch deed, was “Moon” van Porcelain id. Zijn hele debuutalbum is pretty far out te noemen, maar nergens anders hoorden we dit jaar de kaduke hiphop van de strofes (“you don’t wanna know”) zó mooi botsen met een refrein dat zich als een bloem openplooide (“Congratulations on the smile that came with those eyes”). We beginnen er haast van te blozen.
Iets minder far out maar toch nog steeds enigmatischer dan de verschillende knopjes op onze microgolfoven was nieuwkomer English Teacher. “I’m Not Crying, You’re Crying” illustreert de klasse van onze indielieveling van het jaar: catchy, vol hoekige riffs en muzikale bokkensprongen, en slimme, witty teksten. De barokke postpunkers luisterden goed naar Radiohead en deden er compleet hun eigen ding mee. Dit doet ook The Smile – hun excuus is dan weer dat de helft van Radiohead hier effectief in de gelederen staat – met zomaar even twee albums in 2024. “Bodies Laughing” laat progrock en Thom Yorkes elektronica de degens kruisen. Dans, verdoemde mensheid, dans!
2024 was ook een jaar van opgefokte boksmatchen. Er was de farce van Mike Tyson tegen Jake Paul, en twee gevechten van Tyson Fury tegen Usyk. Maar who cares uiteindelijk? Muzikale kopstoten willen wij! En die kregen we van Meltheads met “Vegan Leather Boots” – hoor hoe die versnelling halverwege de boodschap er extra hard in timmert: “meat makes a murderer”. Die zit. Equal Idiots maakten met pletwals “I Am The Light” hun beste nummer tot nu toe: volwassener, potiger, de groeimarge en het potentieel duidelijk op tafel gelegd. In de categorie “verstand op nul, versterker op elf” noteren we eveneens de garagebom “That’s How I’m Feeling” van Jack White.
Nog botten over om te breken? Mooi zo. Ronkers stormachtige hardcorepareltje “Slow Murder” liet werkelijk geen spaander heel van elk podium deze zomer – al ging dat net zo goed op voor het machtige “Hools” – of de kopstoot die “All Again” van ILA was. Tot slot was Wunderhorse met “Midas” een doekje voor het bloeden in het jaar waarin grunge, samen met Kurt, eigenlijk al dertig jaar dood is. Oh ja, en dat het lang geleden was dat we nog eens zo een saxlijn meebrulden als die van Deadletters “More Heat”.
Een blik babypanda’s
Wat ontroerde ons dit jaar – werd er toevallig ergens een blik babypanda’s opengetrokken ofzo? Eerst had je de categorie droevige elektronica: In “Ma Tau Wai Road” zingen Bolis Pupul en zus Sarah over wat niet meer is, over zoeken naar wat je niet wist dat je verloren was in verre vreemde landen. En dan was er Greg Gonzalez van Cigarettes After Sex, die op X’s wéér maar eens een kapotte relatie doorslikte. Het mooiste deed hij dat op “Silver Sable”, waarin Zij plots iets te maken heeft met een obscure superheldin. Wij hebben geen benul waar hij het over heeft, maar God, wat een melodie.
Dichter bij huis vocht Lefto Early Bird met zijn gevoelens in “I Feel The Pain But Can’t Describe It”. Op Nandakke? van Aili kreeg het gevoel van niet-behoren een zeer speelse invulling, maar het nummer waarop ze zichzelf overstijgen is “Oyasumi” – een bommetje waarin er meer underground en vooral hárder wordt gegaan dan op de rest van het album. En hárd gaan, dat deden we ook op de disco van “Fomo” van Compact Disk Dummies en “Baddy On The Floor” van Jamie XX – de eerste in volle kleurenpracht, de ander in stijlvol zwart-wit.
Onze zonden die gepaard gaan met zo een avondje dansen, wasten we van ons af met het Bijbelse “Conversion” van Nick Cave waarin de heilige geest in ons mag varen en we door een vlam gekust worden. Het lijkt haast een visioen onder invloed van de peyote op een koude winteravond. Iets waar vleesgeworden wierookstokje Father John Misty ook niet vies van is. Hierdoor mist de man soms elk doel, maar “Mahashmashana” is een perfecte cocktail van weemoed, ironie, levensvreugd en zelfonbegrip. Eveneens winnaar van de Eyjafjallajökull-award voor ‘onuitspreekbare albumtitel van het jaar’.
En toch was er ook popmuziek, en dan wel van de Franzosische kant. Rori liet met “Docteur” horen meer te zijn dan zomaar een Angèle-kloon, het was Coeur die met tweede plaat Show helemaal overtuigde. “Le shit, c’est show”? Reken maar van yes, romantische trap is een dingetje.
Een eigen Paaszondag
Voorgenoemde twee engelen daalden in 2024 na korte afwezigheid terug op aarde, al waren ze nu ook weer niet zo lang van de radar verdwenen. Er vielen echter wel enkele onvervalste wederopstandingen uit de dood te registreren die zo hun eigen Paaszondag verdienen. Comebacks om u tegen te zeggen, met andere woorden.
Allereerst komen we ook nu weer in Ierland terecht, waar Gavin Friday het na maar liefst dertien jaar wachten (vorige worp Catholic dateert alweer uit 2011) eindelijk over zijn hart kreeg zijn nieuwe zielenroerselen op de mensheid los te laten. Wij wanen ons nog steeds in de zevende hemel. Driewerf hoera, de oer-Friday is terug, met bombast, glamour en een boodschap die punk hoog in het vaandel draagt. Op zijn vijfenzestigste legt de Ier alle criticasters het zwijgen op: oh ja, hij kan het nog. Op “Ecce Homo” combineert hij het venijn van The Virgin Prunes met de heerlijke bombast en kitsch van “Shag Tobacco” uit 1995.
Dat er sindsdien dertig jaren zijn verstreken, is nauwelijks te merken, Friday is uitstekend bij stem en croont zich een weg doorheen die bijtende tekst, want ook daar is “Ecce Homo” een glorieuze comeback. Bijna vijf minuten lang trekt hij van leer en schopt tegen de heilige huisjes anno 2024: de ingeburgerde sociale media (“The silver dollar, the poison pen, I’ll see you boys in hell”, en nog “The power to hate, where the hashtag is heaven or hell”), tot de verering voor een sterke leider, die de hele westerse wereld in de ban houdt (“We kiss his hand, his holy hand, the realm of the Kill Kill King”). Waar dat naartoe moet, weet niemand.
Wij ook niet, dus nemen we maar gewoon even de ferry vanuit the Green Emerald naar Engeland, lekker dichtbij. Ook daar viel namelijk een wederopstanding van jewelste te bewonderen: na een dikke twintig (!) jaar kwam Beth Gibbons nog eens met solowerk. Op “Floating On a Moment”, de eerste single uit het prachtige Lives Outgrown, voelen we haast de doorleefdheid van die verstreken tijd. Twintig zwarte jaren, dat wel, maar als er iemand is die met alle facetten zwart een meeslepend, intiem en spannend tafereel kan schilderen, dan wel onze geliefde Portishead-coryfee Gibbons. En dan was er nog die complete verrassing: het ooit met veel drama gesplitte Hope Of The States, dat ouder en wijzer plots weer bij elkaar was voor een concertreeks – over het kanaal, natuurlijk – afgelopen maand, maar ook met een nieuw nummer.
Maar niet enkel aan de andere kant van het Kanaal waren er comebacks te melden. Dichter bij huis, vanuit de al even groene en rustige Ardennen kwam het album Dance of Love van Tucker Zimmerman. Stil heeft deze 83-jarige songsmid – én idool van niemand minder dan David Bowie – nooit echt gezeten, maar zeggen dat hij altijd in the picture heeft gestaan is de waarheid Trumpgewijs onrecht aandoen. Nu Big Thief hem echter opsnorde mag hij ook gaan dienen als de soundtrack voor het geslurp van chai lattes in koffiebars overal te lande. De parallellen met de heropleving van Johnny Cash door Rick Rubin zijn niet van de lucht. En zoals dat dan gaat komen er mooie songs uit, gedrenkt in levenservaring. Het allermooiste daarvan is misschien wel “Leave it on the Porch Outside” waarin Zimmermans vrouw Marie Claire de groep voorgaat in een uiterst vertederende vraag-en-antwoord-structuur. Toonvast? Allerminst. Doordringend? Des te meer. Kostbare lessen over ouder worden en leren loslaten. Knoop ze in uw oren.
Sally can wait
We laten immers allemaal dingen achter: verloren geraakt, kwijtgespeeld, uit onze handen getrokken. Snel terug naar dat malle Britse eiland voor een volgende oudgediende die de jaren voelde wegen. Zelfs eeuwige puber Robert Smith ontsnapte niet aan het leven en tekende voor dé comeback van dit jaar.
Eigenlijk zat niemand er nog echt op te wachten, een nieuwe plaat van The Cure. Zelfs Smith zelf leek zich vooral te amuseren met eindeloos touren, special editions samenstellen en verjaardagsconcerten op poten zetten. Je zou voor minder, na het abominabele 4:13 Dream (2008). We geloofden er dan ook weinig van toen in de aankondigingen van Songs Of A Lost World de grote woorden vielen. In de eerste plaats viel de plaat hier ten huizen op de koude steen — blame de bombastische productie. En toch schoten wij op een trieste (uiteraard), grijze (natuurlijk) novemberdag plots vol bij deze Songs Of A Lost World.
En dat heeft heel veel te maken met de opener en afsluiter van de plaat, volgens Smith zelf altijd de songs die voor hem een album op z’n plek doen vallen. En voor deze plaat is dat meer dan een promopraatje. Wat deze Songs Of A Lost World zo pakkend maakt, is de oprechte worsteling die je Smith hoort hebben met het ouder worden en alles wat daarbij komt kijken. Melancholie, nostalgie en tristesse hebben uiteraard altijd een rol gespeeld in de teksten en muziek van Smith. Maar op ongeveer alle Cure-platen tot nu toe was dat een motor voor hem om de confrontatie met de wereld en met zichzelf aan te gaan. Het was escapisme gecombineerd met de onbezonnenheid van de jeugd. In de jaren nul was dat vat af, wegens compleet ongeloofwaardig geworden.
Op Songs Of A Lost World hoor je voor het eerst een totaal andere Smith: een oudere man die zich nog steeds wentelt in tristesse, maar het zijn tranen om een wereld die er niet meer is met mensen die er intussen niet meer zijn. Smith verloor heel wat geliefden (familieleden, ex-bandleden) de voorbije jaren en dat heeft er serieus ingehakt. Tegen rouw is geen escapisme, geen onbezonnenheid opgewassen. Voor het eerst in decennia klinkt Smith weer oprecht wanneer hij in “Alone ”zingt “We were always sure that we would stay the same/ But it all stops/ And we close our eyes to sleep / To dream a boy and girl/ Who dream the world is nothing but a dream”. Smith wil nog steeds ontsnappen: niet aan zichzelf, maar juist terug naar de keet schoppende dromer die hij ooit was. Naar de wereld van toen.
“Endsong”, de afsluiter van Songs Of A Lost World die bijna een geheel vormt met opener “Alone”, hakt er zo mogelijk nog meer in. Wat eerst bombast in een ellenlange intro was, voelt na enkele draaibeurten meer aan als radeloosheid. Wanneer Smith dan eindelijk “And I’m outside in the dark/ Staring at the blood red moon/ Remembering the hopes and dreams I had/ And all I had to do/ And wondering what became of that boy/ And the world he called his own/ I’m outside in the dark/ Wondering how I got so old” hoort zingen, breek je samen met hem. Je ziet de nachtraaf Smith op zijn gothic landgoed rond schuifelen, door de telescoop naar de maan turen op zoek naar wat begrip en troost. Je hoort hem zich verbazen dat net hij het, tegen alle verwachtingen en liters alcohol in, overleefd heeft. Maar daarbij komt kijken: vooral veel verleden en nog weinig toekomst hebben. Dat Smith het zingt met exact dezelfde stem als hij al veertig jaar doet, maakt het extra ijzingwekkend.
Robert Smith is een ander mens geworden en wij zien hem nog altijd even graag. Kom hier voor die knuffel.
En als er The Cure niet was, dan wel The Haunted Youth, die met “Into You” waarlijk een Belpopklassieker van jewelste binnenknalden; mochten we niet vergeten. Als dit het niveau wordt van die tweede plaat, dan staat hier volgend jaar gewoon twintig keer “The Haunted Youth” – en dat zal dan in hoofdletters zijn.
Als uitsmijter nog even een ontdekking. Na al die jaren weten we eindelijk wat Oasis bedoelde met “So Sally can wait”: omdat ze waarschijnlijk nummer vijfhonderdduizend was in de wachtrij voor de reünieconcerten van de broers Gallagher. Niet getreurd, Sally; als je effectief drie maandlonen had moeten neertellen voor een ticket klinkt don’t look back in anger net ietsje meer wrang.