Ronker-frontman Jasper De Petter over hoe Fear Is A Funny Thing, Now Smile Like A Big Boy zich tegenover EP Self Loathing Self Help verhoudt: “We hebben de subtiliteit door het raam gegooid; met een kettingzaag kan je ook je boterhammen snijden. Sterker nog, je hakt er sneller door.” Bon, hebben wij daar nog iets aan toe te voegen?
Dat het dus inderdaad een ruwe affaire is. Als Self Loathing Self Help kletste en draaide als een vlot vloeiende achtbaan in De Efteling, dan is Fear Is A Funny Thing, Now Smile Like A Big Boy (laatste keer, vanaf nu is het FIAFTNSLABB en dat spreekt u ‘FIAFT’NSHLJAB’ uit) het kermisequivalent: bruter, hoekiger, en je houdt er meer blauwe plekken aan over. In de Denderstreek lachen ze er niet mee.
Want daar komen ze vandaan. Uit het “Denderslijk” dat in de vijfde song wordt bezongen: “In this ghost town everbody is running / And everybody is tired because they are always running”, spuwt De Petter, in een portret van kleinstedelijke geborneerdheid. Hier draait het om op dit FIAFTNSLABB: the beigeness van het bestaan, de onmogelijk te ontsnappen beklemming van de kleine wereld; ‘and all I know, the voices in my head tell me I’m toast.’
De soundtrack? Een mix van postrockachtige gitaren en humeurige uitbarstingen. Betonnen riffs die botsen op baslijnen die al eens van postpunk hebben gehoord en ergens ook wel goesting hebben om te dansen. Het is een referentie die geen referentie is, maar net als Aereogramme zaliger is Ronker het soort band dat niet eens weet wat genregrenzen zijn; dat doet maar, en als dan toevallig een hint van indie botst op een vleug hardcore, dan moet dat maar.
Single “Slow Murder” heeft zo het soort vinnige riff waar punk graag op drijft, maar De Petter trekt het met lompe zang een zompig moeras in. “Denderslijk” begint misleidend loom, maar ontspoort in razernij. En dan moet de pret nog beginnen, want het strafste houdt zich schuil in de staart van dit FIAFTNSLABB, waar de waanzin van “HIIT” – bekijkt u vooral de geweldige kortfilm die als videoclip geldt – plaats maakt voor de drastische bulldozer die “Black Toast” is.
De crux zit echter in de laatste dubbelslag. ‘We are all the same / No one remains / Dying kicking and screaming, down here’, kreunt De Petter in “Wallswallswalls” en dat gaat naadloos over in de wanhoopskreet ‘It’s a pitch-black hole and it calls for blood / Can you help me?’, waarmee “Hools” begint. Dit is Ronker op zijn best; donker en hard, genadeloos verbeten. Dit is niet zomaar rauw, maar met een reden.
Je hoort het ook aan de zang in afsluiter “Ballad Of The Big Boys” dat, welja, een ballad is. ‘Boy I do feel like shit, almost any day / Only when I’m getting too fucked up I don’t feel afraid; het is mannenleed, stug losgelaten, omdat het niet anders kan, maar met tegenzin – we gaan toch niet bleiten, zeker? Toch wel, want dat moet. En net daarom is Ronker zo belangrijk. Het moet van Raketkanon geleden zijn dat een Belgische band er nog eens zo toe deed.
Die grotejongensglimlach is meer dan verdiend.