“WHY IS IT SO INCREDIBLY DIFFICULT TO GET ANYTHING DONE RIGHT?” schreeuwde Robert Smith het onlangs dramatisch uit toen bleek dat platenfirma Universal zijn plannetje had gedwarsboomd om na de singles ook het nieuwe album van The Cure op de dertiende van de maand uit te brengen. Alsof wij geen reden tot vloeken hebben nu die plaat er dan toch is. 4:13 Dream zuigt immers harder dan een zwart gat met geeuwhonger.
Goed, dat we niet veel meer van The Cure moesten verwachten na het deplorabele Bloodflowers en de achteraf bekeken door ons overschatte naamloze opvolger, was al duidelijk nadat de groep eerder dit jaar in het Sportpaleis enkele nieuwe nummers had laten horen. Maar dat het zo’n sof zou worden? Daar hadden we nu ook niet op durven speculeren. Niettemin boort The Cure op deze nieuwe plaat onvermoede dieptes aan, qua suckage. 4:13 Dream laat een groep horen die het artistieke Noorden volledig kwijt is en dan maar op automatische piloot iets aflevert dat ergens van ver, bij slecht licht, nog op oud werk lijkt.
Nochtans hadden we het wel kunnen gebruiken: zo’n typische Cure-plaat vol gitzwarte vrolijke popsongs, zoals Wish er één was. Of het latere en wat meer halfslachtige Wild Mood Swings. Want dat is het rijtje waarin 4:13 Dream — dan toch geen dubbelaar zoals aanvankelijk was aangekondigd — op het eerste gehoor plaatsneemt. Maar vergeet het dat er nog een song van het kaliber van “The Edge Of The Deep Green Sea” of “Doing The Unstuck” te vinden is; we worden gesust met generisch materiaal als “The Perfect Boy” of het fletse “The Reasons Why”.
Het helpt ook niet dat ook The Cure de loudnessval niet kon vermijden: net als Red Hot Chilli Peppers en Metallica hen voordeden, gaat ook 4:13 Dream gebukt onder een monstrueus LUIDE productie die elke nuance plat knijpt en het geheel als een rommeltje laat klinken. Opener “Underneath The Stars” probeert nog wel iets breeds en atmosferisch, maar in al dat sonisch lawaai verdrinkt de stem. Elke dynamiek, elke textuur is uit deze plaat verdwenen, alles klinkt samengeperst als een onaangenaam gladde muur waar geen greep op te krijgen is.
Valt er dan niéts goed te zeggen? Toch wel — we zijn altijd positief ingestelde jongens — en dat bijvoorbeeld over de eerste single “The Only One”; een jolige hoop zwartgallige leut zoals enkel Smith die kan neerpennen en die aanstekelijk blijft tot het eind. Ook het “funky” “Freakshow” heeft nog een zeker je-ne-sais-quoi, net als het semi-euforische refrein van “The Real Snow White”. Dit is The Cure zoals hij op een vrij goede (we houden in dezen al lang geen rekening meer met een uitstekende) dag zou moeten zijn: leuk, aanstekelijk, een heerlijke combinatie van popgloss en new waveduisternis.
Maar daarmee hebben we het gehad. “Siren Song” is oeverloos gezwam in de ruimte van het soort dat “Jupiter Crash” twaalf jaar geleden al was, “Switch” doet iets ongeïnspireerds met een hoop wahwahpedalen en “It’s Over” …
Ach, het probleem van The Cure is niet eens dat ongeveer elke song — ook de goeie — een muffe geur verspreidt, maar vooral dat alles al eerder is gezegd en gedaan. Op geen enkel moment wordt aan de enkels van monumenten als Disintegration geraakt. The Cure zit voor eeuwig en altijd vast in een nooit eindigende, steeds verder wegglijdende herhaling van wat geweest is en daar kan geen “Sleep When I’m Dead” — die titel zijn we trouwens al eens te vaak tegengekomen — nog iets aan veranderen, hoe plezant ook.
In een willekeurige “Iets anders! Snel!”-reactie hebben we na de zoveelste draaibeurt van 4:13 Dream nog eens Wish, niet eens de beste Cure-plaat, uit de kast getrokken. Het verschil deed zoveel pijn — qua songs, geluid, alles — dat we Robert Smith kletsen willen geven. Hoezo agressief? Hij is begonnen!