Hoe lang kun je een echte punker blijven? Voor Gavin Friday was het afgelopen toen The Virgin Prunes in 1986 de handdoek in de ring wierpen. Het bloed kroop echter waar het niet gaan kon, en het antwoord op de vraag “wat nu?” was Each Man Kills The Things He Loves, een plaat waarop hij zijn theatraliteit in een nieuwe muzikale vorm goot.
Het leven van Fionan Martin Hanvey veranderde voorgoed in 1971, toen hij als twaalfjarige gebiologeerd naar de verschijning op zijn televisiescherm staarde. Glamrockiconen David Bowie en Marc Bolan gooiden zijn leven overhoop, zo verschillend als ze waren van de mensen die hij thuis — in Noord-Dublin — zag. De tiener had onbewust zijn levensdoel gevonden. Muziek was voor hem geen vlucht, daarvoor was hij teveel onder de indruk van wat hij zag en hoorde. En ondertussen was ook Oscar Wilde zijn leven binnengeslopen, ondermeer met The Picture of Dorian Gray. Hoe iemand zijn ziel aan de duivel kon verkopen: dat fascineerde de puber, ook al begreep hij niet echt waarover het ging. Vanaf dan zouden er maar drie dingen meer bestaan in zijn leven: muziek, boeken en kunst.
Openbaring
In 1976 reisde de jonge Fionan naar Engeland om David Bowie aan het werk te zien tijdens diens Station to Station-tournee. Het werd een openbaring. De zeventienjarige keek zijn ogen uit, en dan eerst en vooral naar het publiek: zo’n bende waanzinnige fans had hij nog nooit gezien. ““Ze zagen eruit als Bowie-fans die een atoomramp hadden overleefd”, zo zou hij het ooit samenvatten. Hij voelde een zekere verwantschap, maar het waren de Sex Pistols die hem nog meer overtuigden. De essentie van punk — ga op het podium staan, druk jezelf uit, het maakt niet eens uit wat je doet — dat was wat hij zocht. Punk werd zijn vorm van expressie.
Samen met boezemvrienden Guggi en Dik Evans, broer van The Edge, stichtte hij in Dublin de Virgin Prunes. En Fionan Hanvey werd in een beweging Gavin Friday. Een plan was er niet, de tieners zochten enkel een manier om zich uit te drukken, en als The Virgin Prunes paradeerden ze door de straten van Ballymun, gekleed in jurken die door Fridays moeder in elkaar gestoken waren. De waanzinnige make-up en hanenkammen maakten het plaatje compleet. Het was alsof ze wilden zeggen: “You don’t know if I’m going to kill you or kiss you”. De bijnaam “punk dandies” kregen ze al snel aangemeten.
Provocatie
Er was muziek en meteen ook spectaculaire optredens. Provocatie was immers hun ding: voor een travestie-act en een ritueel “The pig children”, waarin Gavin Friday en Guggi elkaar met bloed besmeurden en rondliepen met een varkenskop op een stok, draaiden ze hun hand niet om. Het waren de tijden voor decibelbeperking, en The Virgin Prunes traden op in kleine, broeierig hete clubs, waar songs zoals “Pagan Lovesong” en “Caucasian Walk”, die drijven op een zware basbeat, de boel op stelten zetten. Het bezorgde de groep een cultstatus en een kleine schare trouwe volgelingen. Latere optredens zouden minder choquerend zijn, en Gavin Friday ging op zoek naar de grandeur van ver vervlogen tijden: de punk van het begin van The Virgin Prunes werd nu vermengd met wat Judy Garland, Billie Holliday en Jacques Brel. Van die laatste had de flamboyante frontman geleerd dat je tegelijkertijd punk én poëtisch kon zijn. En ook al is “Decline and Fall” uit het album If I die, I die duidelijk lichter in sfeer, onderhuids zit de dreiging er nog steeds. “Baby Turns Blue” en “Walls of Jericho” zijn dan weer broeierig en baden in woede.
Kunst en theater, daar gingen ze voor, ook op tv: het enige optreden dat de groep in de befaamde Late Late Show op de Ierse openbare zender in 1979 kreeg, viel samen met het bezoek van Johannes Paulus II aan Ierland. Virgin Prunes verwelkomden hem door Oscar Wilde te citeren en hun teksten boven dreunende punkmuziek uit te schreeuwen.
De grote massa konden ze er alvast niet mee overtuigen. In het ultrakatholieke en conservatieve Ierland van de jaren 70 en 80 waren de Virgin Prunes een doorn in het oog van de gevestigde klasse, en werden ze grotendeels genegeerd. De al manke relatie tussen Gavin Friday en zijn vader liep definitief fout, en werd pas meer dan dertig jaar later, toen de oude Hanvey op sterven lag, een beetje hersteld.
Het grote succes van Sex Pistols of The Clash zou Virgin Prunes nooit kennen, maar toch hield de groep het al bij al zo’n zeven jaar vol, tot het voortdurend touren en de frustraties over de muziekbusiness er te veel aan werden: Guggi verliet de Prunes en werd schilder, Dik volgde hem, en in 1986 gaf ook Gavin Friday er de brui aan. Ook hij had genoeg van de muziekwereld en werd beeldend kunstenaar. Een manier om zichzelf te analyseren en te ontdekken wie hij werkelijk was, nu hij zijn woede beter kon plaatsen en kanaliseren met humor, cynisme en ironie. Tot het toch opnieuw begon te kriebelen. De muziek riep.
Een nieuw begin
Met pianist/cellist Maurice Roycroft, aka The Man Seezer, die bij hem in de buurt woonde, begon hij opnieuw songs te schrijven. Al snel kon het duo akoestische versies van “He Got what He Wanted”, “Apologia” en “Man of Misfortune” voorleggen aan Chris Blackwell van Island Records, die hen prompt een platendeal aanbood. De juiste producer, Hal Willner, kon daarmee overtuigd worden en gastmuzikanten als Marc Ribot en Bill Frisell verleenden maar al te graag hun medewerking.
Het eindresultaat markeerde een nieuw begin. Gavin Friday zocht op Each Man Kills The Things He Loves, zijn solodebuut dat op 28 augustus 1989 uitkwam, niet langer de shock-and-awe van Virgin Prunes. Hij was bijna dertig, en al lang niet meer enkel een “angry young punk”. Zijn jurk had hij letterlijk aan de kapstok gehangen. In plaats van te choqueren, onderzocht hij zijn innerlijk, en probeerde uit te drukken wat hij zag en voelde op een manier die vertrouwder aanvoelde.
Naast zijn obsessie met Jacques Brel, had hij ondertussen ook Kurt Weill en Berthold Brecht ontdekt. Cabaret werd zijn muzikale en theatreale taal. En daarbij hielp ook het heropgraven van zijn geliefde Oscar Wilde, al waren het nu niet de gevatte oneliners, toneelstukken of verhalen die hem raakten, maar de echte tragiek van De Profundis en The Ballad of Reading Gaol, geschreven op momenten waarop de negentiende-eeuwse dandy op zijn kwetsbaarst was, tijdens zijn gevangenschap. Het zijn teksten die de rauwheid van de realiteit waarin ze geschreven werden, treffend aantonen. En zo zou ook Each Man Kills The Things He Loves zijn.
De tekst van het titelnummer haalde Friday bij de schrijver, maar met zijn muziek — en vooral zijn stem — zorgde hij voor de juiste tragiek en theatraliteit. Of hij nu laag of hoog zingt, kreunt of fluistert, Friday ontdekte dat er geen bloed of al te grootse gebaren nodig waren om zijn boodschap over te brengen. Hij slaagt erin om boos te klinken als dat nodig is, zoals op “Next”, Fridays cover van Brels “Au Suivant”. Een echt punknummer en even bijtend als het origineel. “Rags to Riches” mag dan wat frivoler klinken, de woede zit nu ook verpakt in de tekst: “From rags to riches and back again, I throw my pearls at you swine, Kiss and tell, kiss and tell, I do that all the time”. In “Apologia”, dat op het eerste gehoor een banaal liefdesliedje lijkt, gaat Gavin Friday terug naar de tragiek en kwetsbaarheid van Oscar Wilde (“I’ve no regrets, nothing lost or gained, easy words for the brave to say”). Het hele album lang slaagt Gavin Friday erin op subtiele wijze aan te tonen dat er vele manieren zijn om humor, cynisme en ironie over te brengen.
“Ik ben gewoon gegroeid, en ik heb me ontwikkeld. Ik word moe van mensen die louter de Virgin Prunes-periode als mijn biografie zien”, zou Friday ooit geërgerd opmerken. Dat hij meer was dan die avant-garde punks had hij immers wel bewezen met Each Man Kills The Things He Loves; de plaat waarop hij zijn hoogst eigen stem had gevonden.