Veder – evergreen (Aspen 002)
“Everything endeavours to persist in its own being” / “Elk ding tracht in zijn bestaan te volharden”
Het tweede album van Aspen Edities kwam van een kwartet rond Niels Van Heertum, met Ruben Machtelinckx (gitaar, banjo), Joachim Badenhorst (klarinet, basklarinet, tenorsax) en trompettist Eivind Lønning, die in deze contreien niet zo’n ronkende naam is, maar in Noorwegen bekend is als de helft van Streifenjunko en lid van o.m. het Christian Wallumrød Ensemble en het Trondheim Jazz Orchestra. Samen maken ze iets waarvoor al snel het label ‘verstild’ voor bovengehaald wordt, want deze interactie is nog kaler dan bij het kwintet rond Linus, wat ook al wordt gesuggereerd door het sobere artwork met grijstinten van Thomas Müller.
Zowel bandnaam als albumtitel geven meteen ook al wat mee over de koers of invalshoek die gehanteerd wordt. evergreen laat de waan van de dag achter zich en zoekt eerder inspiratie bij fauna en flora. Ook de titels van de zeven stukken op het korte album (31 minuten) verwijzen allemaal naar de natuur, waarmee een indruk wordt gewekt van bezinning in rustgevende oorden, een soort Walden voor geest en lichaam. Dat heeft een effect op de muziek, die vloeit en stroomt, op organische manier z’n weg baant, zelfs in de gecomponeerde stukken die ongehaast en vanzelfsprekend ontplooien. Zoals opener “Fern”, waarin Machtelinckx’ zachtaardige gitaar wat nukkige patronen uittekent, alvorens de rest van het gezelschap opduikt. Het is een open sound, ideaal voor die combinatie van richting (de aanhoudende gitaar) en beweging (de wisselende verhoudingen tussen de blazers). Bij momenten soms zo stil dat de studioruis begint mee te spelen.
Verderop wordt dit allemaal uitgewerkt, met euphonium en basklarinet die fraai harmoniëren in “Sedum”, met de banjo die wat scherpte voorziet en de trompet niet meer dan luchtverplaatsing. Er zit een sacrale sfeer in deze muziek die nog gebaat zou zijn bij echoënde kerkruimtes. “Klauwier” ademt een kamermuzieksfeer uit, met zinderende harmonieën, lange trompettonen die plots aangevuld worden door de zacht golvende euphoniumklanken, net zo onvoorspelbaar en vloeiend als een vogelvlucht. En als dat al een zekere wolligheid suggereert, dan is ‘t mooist van al misschien dat hier geen meligheid op te tekenen valt, maar een delicaat samenspel dat teveel ontglipt, en te mysterieus klinkt, om zomaar te behagen. Dit is muziek om geduldig op je te laten inwerken, geen instant sugar rush.
In “Doven” zijn de texturen even jazzier, schuifelt het totaalgeluid misschien iets dichter naar de experimenten van Jimmy Giuffre &.co, maar het blijft een origineel samengaan van herhaling en dartele vrijheid, vooral dan in de plotse bochten van Badenhorsts klarinet. In de twee compacte improvisaties – “Hemlock” en “Die Immergrüne” – wordt iets sterker ingezet op ongedurigheid, oneffenheden en grilligheid, met een zingende tenorsax in het eerste, en de klankkast van de gitaar die, samen met plofjes en metalige accenten een rol speelt in het puzzelwerk van het tweede. Het zorgt ervoor dat evergeen net als mono no aware soms iets heeft van antieke folk, overgeleverd via een raadselachtig parcours, merkwaardig ongeschonden door hedendaags geharrewar.