Stel het je even voor: je luistert naar metal. Uiteraard vind je jezelf stoer en huil je nooit. Of Yngwie Malsteen moet net een hartverscheurende solo neergezet hebben. Nee, excuus, zelfs dan blijven de ooghoeken droog. Je bent toch een echte vent? Wel, dan zijn wij nog liever regelrechte mietjes dan echte venten.
Palo Santo verdient het immers om een traantje voor te laten. Dit is werkelijk een prachtplaat. En het zou ons verwonderen mochten die ongeciviliseerde headbangfanaten ook niet zoiets voelen als een oprechte emotie. Eens de eerste noten van dit album voorbij de oorsuizingen zijn gepasseerd, dat spreekt. En dan te bedenken dat Shearwater begonnen is als niets meer dan een zijprojectje van Okkervil River-bandleden Jonathan Meiburg en Will Sheff.
Eerlijk is eerlijk, op de eerste platen konden de songs niet altijd even pakkend worden genoemd. En dat is dan nog een understatement. Everybody Makes Mistakes was bij momenten even interessant als Yves Leterme en zijn exposé over de Noordzeegarnaal. Gelukkig heeft het touren met gepatenteerde hipperds als Blonde Redhead en The Mountain Goats hen wat meer scherpte bijgebracht. Of toch het talent om catchy uit de hoek te komen, zonder al te veel toegevingen te doen. De groep is uitgegroeid tot meer dan dat bandje ergens in de schaduw.
Hoe komt dat zo? Wel, Meiburg beseft eindelijk dat hij kan zingen. Zo rijt hij de eerste track, "La Dame et la Licorne", met zijn depri tenorstem volledig aan flarden. Wat eerst lijkt op niet meer dan een wegebbend pianoriedeltje, verwordt in geen tijd tot een dijk van een song. Hoe new age het ook moge klinken, we voelen Shearwater in een kleine vijf minuten tot leven komen en herboren worden. Zelf omschrijven ze het als een combinatie van Talk Talk en Elton John. Op papier een tamelijk gruwelijk referentiekader maar in de praktijk blijkt het wonderwel te werken.
Nog meer goed volk heeft zijn weg naar dit album gevonden. "Red Sea, Black Sea" zou zo uit de backcatalogue van de integrale familie Buckley kunnen komen. Zowel vader als zoon zou met veel plezier de tanden hebben gezet in deze song. Niet meer dan terecht, want er is simpelweg klasse op overschot. Van de distortion op de achtergrond tot de drammende gitaarpartijen, het blijft boeien.
Als er dan toch een enkel minpuntje aangestipt moet worden: een song als "Sing Little Birdie" lijkt een stapje terug naar het gepriegel in de folk. Met alle respect uiteraard, slecht kunnen we het bezwaarlijk noemen. En als je dan weer een stel tracks als het uptempo "Johny Viola" of het breekbare "Seventy-Four, Seventy-Five" om de oren krijgt, dan ben je verkocht.
Deze plaat gaat naar het hart. Aangezien we toch maar een stelletje halfslachtige mietjes zijn, zal niemand die stelling geloven. Gelukkig is er nog een stoere rockjournalist van de New York Times die de plaat bondig weet samen te vatten voor de slechte verstaander: "Palo Santo is one of the year’s best indie-rock albums". Ondanks de voorgaande drieduizend tekens, hebben we daar eigenlijk niets meer aan toe te voegen.