Het eerste deel van de carrière van Martin Scorsese werd gedomineerd door films waarin hij samenwerkte met Robert De Niro: Taxi Driver, Raging Bull en Cape Fear – om er maar een paar te noemen. Tijdens het herfstluik van Scorseses loopbaan was die positie weggelegd voor Leonardo DiCaprio in films als Shutter Island, The Aviator of The Wolf Of Wall Street. Op zijn eenentachtigste brengt ‘Marty’ nu voor het eerst die twee mannelijke muzes samen in een van zijn films (ze deelden wel al eerder het scherm aam het begin van de jaren negentiennegentig in This Boy’s Life van Michael Caton-Jones).
De film waarmee Scorsese dat doet, is een antithese van de “Great American Epic”, het soort film waarin doorheen intens drama de vermeende waarden van de Verenigde Staten bezongen worden. Hier wordt dat daarentegen een prent over een land en waarden gebouwd op een met bloed doordrenkte bodem, gevoed door hebzucht en haat.
Gebaseerd op een boek van auteur David Grann dat eigenlijk vooral de ontstaansgeschiedenis van het FBI behandelt doorheen het relaas van een reeks moorden die in de jaren negentientwintig plaatsvonden in het Osage-reservaat in Oklahoma, spitst het script van Scorsese en Eric Roth zich veel meer toe op de gebeurtenissen in het reservaat zelf. Ernest Burkhart (Leonardo DiCaprio) keert terug uit de oorlog en wordt opgevangen door zijn oom (Robert De Niro), die een soort lokale patriarch is in het land bewoond en bevolkt door de leden van de Osage stam die tegen wil en dank heel even de rijkste mensen op de planeet werden toen olie gevonden werd op de hen door de staat toegewezen gronden. De herschepping van die periode is ruw en hoekig, wat de film zeker ten goede komt en het verhaal ook injecteert met een authentieke eerbied voor de lokale cultuur. Bij de opening wordt de gemeenschap getroffen door onverklaarbare overlijdens en zelfmoorden en een van de betrokken families is die van Mollie, een erfgename van oliegeld (ook al moet ze bij een blanke ‘voogd’ gaan vragen om haar geld te mogen gebruiken, zoals de wet het voorschrijft). Ernest en Mollie worden verliefd en trouwen, al dan niet onder de nodige aanmoedigingen van de immer aanwezige en toekijkende oom. Tijdens de daaropvolgende huwelijksjaren geraakt Ernest vervolgens steeds meer betrokken bij de duistere complotten die ervoor moeten zorgen dat zoveel mogelijk oliegeld uit de streek in blanke handen blijft, of terugkeert.
Opvallend in dat alles is hoeveel aandacht er gaat naar de inheemse gebruiken en levens. Het is duidelijk dat de film geen betuttelend beeld wil schetsen en probeert om op een meer eerlijke manier te kijken naar een donkere pagina uit de Amerikaanse geschiedenis. Daaromheen wordt een fors melodrama geweven, met dank aan de uitstekende vertolking van de hele cast en vooral van de drie hoofdrolspelers. Een van een doorgroefd gezicht voorziene DiCaprio is heel sterk als de door een zwak karakter geplaagde Ernest en het is ook een absolute verademing om De Niro na jaren gevuld met flutrollen nog eens in groten doen aan het werk te zien. De man heeft uiteraard niks meer te bewijzen, maar het doet verdomd deugd om te zien dat hij het nog altijd kan: let op een scène waarin een zwangerschap wordt aangekondigd en zijn gezicht een subtiele mengeling uitstraalt van de vereiste oppervlakkige gelukwensen met daaronder nauwelijks verholen dreiging. Dé revelatie van de film is echter actrice Lily Gladstone, die een meer dan uitstekende vertolking neerzet als Mollie en die terecht nu al getipt wordt voor een Oscar.
Op visueel vlak is Killers Of The Flower Moon net als The Irishman dan weer een late, meer bezadigde Scorsese-prent, die minder inzet op een vormtaal die erg de aandacht op zichzelf trekt, maar daarom niet minder virtuoos is. De op 35 mm Kodak negatief geschoten beelden zijn weelderig, rijk en warm, en ondersteunen ten volle de complexe sociale gelaagdheid van het narratief, zonder te schreeuwen om aandacht (ondanks hier en daar een paar opmerkelijke kraan-shots). Zoals altijd verzamelde Scorsese een schare medewerkers rondom zich, die tekenden voor de details die bijvoorbeeld ook in films als The Age of Innocence, Gangs Of New York of Silence zo’n rijkgeschakeerde werelden voor de lens brachten. Vaste montageleidster Thelma Schoonmaker is andermaal verantwoordelijk voor de strakke ritmering, maar een speciale vermelding is toch op zijn plaats voor production designer Jack Fisk en kostuumontwerpster Jacqueline West (die ook instond voor de kostuums in Dune – Part One), een duo dat onder andere ook al samenwerkte voor de Terrence Malick films To The Wonder en Knight of Cups, en hier fantastisch werk neerzet. Let enkel al bijvoorbeeld op de evolutie die de kledij doormaakt van het personage van DiCaprio, dat evolueert van een sjofele ex-soldaat naar een rijker lid van de gemeenschap, wiens kledij echter nog steeds zijn gebrek aan smaak en klasse verraadt, wat meteen een uitgekiende reflectie vormt van de manier waarop hij zo makkelijk gemanipuleerd wordt door zijn dominante familie.
Martin Scorsese is er opnieuw in geslaagd zijn positie als een van de grote levende Amerikaanse regisseurs én als cinefiel (zoek onder andere naar de korte maar mooie hommage aan Brian De Palma’s The Untouchables) eer aan te doen met een titel die complexe en gedurfde materie aansnijdt doorheen perfect georchestreerde dialoog met de grammatica van het filmmedium.