Filmsterren Matt Damon en Ben Affleck delen een lange geschiedenis met elkaar, niet alleen op persoonlijk vlak (de twee kenden elkaar reeds als kind), maar ook in Hollywood, waar ze definitief doorbraken toen ze een gezamenlijke Oscar wonnen voor het script van Good Will Hunting dat aan de basis lag van de weinig opzienbarende prent van Gus Van Sant uit 1997. Niemand schrikt er dan ook van dat Ben Affleck na een paar mindere jaren op persoonlijk vlak weer zelf plaatsneemt in de regiestoel en Matt Damon een van de hoofdrollen voor zijn rekening neemt.
Zelf stonden ze dit keer niet in voor het script, dat gepend werd door debuterend scenarist Alex Convery. Die tekent voor een (uiteraard sterk geromantiseerde) kijk op de genese van de beroemde Air Jordan basketbalschoenen, die uitgroeiden tot een ware hype na de introductie ervan midden jaren negentientachtig. Naar verluidt drong Jordan er zelf op aan dat actrice Viola Davis zijn moeder zou vertolken, iets waar Affleck snel op inging, al is het ontegensprekelijk zo dat de spilfiguur in het hele verhaal de door Damon vertolkte Sonny Vaccaro is, de man die het contract met de basketbalspeler rond kreeg. CNN-journalist Noah Berlatsky merkte in een opiniestuk op dat er iets cynisch is aan een film waarin het hoofdpersonage op een bepaald moment een bevlogen speech geeft over hoe enkel de atleet in kwestie van belang is, om vervolgens een hele prent te laten draaien om de zakenmannen die instonden voor de deal achter dit alles.
Dat is op zich een valabele observatie, al gaat die wel voorbij aan hoe de conventies van dit genre werken. Dit is immers duidelijk een soort kantoordrama over de personen die betrokken waren bij het tekenen van een historisch contract, eerder dan een lofzang op Michael Jordan. De partijen die de deal smeedden die de atleet ook nu nog 400 miljoen dollar per jaar opbrengt, waren Vaccaro en Nike-CEO Phil Knight, maar ook het marketing- en designteam. De laatste factor (er is een reden waarom Jordan Viola Davis wou voor de rol) was de moeder van de speler, die duidelijk een doorslaggevende rol speelde in het afronden van de onderhandelingen. Kijken naar Air zoals de CNN-journalist deed, is dus het punt missen dat dit in wezen een ode is aan de Amerikaanse kapitalistische droom: als je maar genoeg lef hebt en risico neemt, dan lukt alles. Nuances zijn daarbij natuurlijk niet aan de orde, dus subtiel is het allemaal niet, maar de film steekt die benadering ook niet onder stoelen of banken.
We weten dat Affleck in zijn beste werk als regisseur in staat is om dit alles op efficiënte manier in beeld te zetten, al zal hij zeker nooit een bevlogen stilist worden. De opening doet evenwel het slechtste vermoeden: een montage van beelden uit de popcultuur die ons meteen naar anno 1984 moet katapulteren, een heel luie introductie. Gelukkig verandert Air het geweer nadien redelijk van schouder en wordt dit een hectische kijk op een microkosmos van vergaderingen, verhitte telefoongesprekken en lange discussies, inclusief vloeiende Steadicam-bewegingen doorheen de wandelgangen van de kantoorgebouwen. Voor de rest moet de prent het vooral hebben van degelijk maar nu niet meteen uitzonderlijk acteerwerk, met naast Damon, Affleck en Davis ook onder andere Chris Tucker en Jason Bateman op de affiche.
Het euvel uit de opening blijft af en toe wel opduiken in de neiging om elke montage te voorzien van een song uit het passende jaar. Die goedkope jaren-tachtignostalgie waar heel veel series en films zich tegenwoordig in wentelen mag hier dan best uitstekende nummers opleveren – Born in the Usa, Time after Time – het is en blijft een gemakzuchtige strategie.
Het is dat geklemd zitten tussen degelijkheid en gemakzucht dat Air het best typeert en doet eindigen als relatief verdienstelijk, maar ook snel weer vergeten vertier.