Godver, deel 2. Wat doen wij hier eigenlijk nog?
Want ja, na Joachim Liebens van The Haunted Youth is daar alweer zo’n artiest die het zelf het beste samenvat. “Plots hoorde ik mijn echte zelf – schoon en lelijk tegelijk, maar niettemin erg menselijk en eerlijk”, zo omschreef Hendrik Lasure (schntzl, Bombataz, warm bad, An Pierlé Quartet) immers die onverhoedse switch van jazzmuzikant naar kleinkunstenaar. En dat is nogal de nagel op de kop.
Midden in de lockdowns die iedereen tot stilstand brachten, ging ook Hendrik Lasure aan het dubben. Moest hij nu eindelijk niet eens iets gaan doen met dat plan om een plaat te maken waarin hij in zijn eigen taal zingt, hoe ongepolijst die ook is met zijn West-Vlaamse klanken in die poging tot AN? Tuurlijk dat. Het klinkt breekbaar en eerlijk, ontwapenend en ontroerend; de mens herleid tot korte zinnen, rauwe emoties in simpele woorden gevat.
“Dubbelop, tweekop, of zijn het er nog meer?”; in al zijn eenvoud vindt Lasure een manier met zijn taal die wérkt. “Breek mij in twee delen / Opdat ik het met mezelf oneens kan zijn”, gaat het in de woelige titelsong; het blijft hangen in de echo waaruit Lasure in falset de volgende zin zingt. Want ook die stem is een instrument. Het is geen toeval dat we af en toe aan de gewilde weirdness van de freak folk moeten denken. Devendra Banhart goes kleinkunst? Was Boudewijn De Groot dan al niet de Devendra Banhart van zijn tijd qua psychedelische arrangementen?
De opgelegde introspectie deed Lasure terugkeren naar zijn jeugd. Herinneringen vormen de kern van Het wiel en dus mogen vader en moeder Lasure meespelen. Hij doet het op de dwarsfluit, zij op klarinet, en dat was voor beide lang geleden. Samen vullen ze kamerorkest La Chapelle Sauvage prachtig aan, in mooie, langoureuze arrangementen. Het wiel is een plaat die rijk is, zelfs als hij even kaal is, en als alles uit de kast wordt gehaald wordt het ronduit somptueus. Barok? Dat is misschien wel het woord. Kistorgel ook.
Het resultaat zijn kleine liedjes waarop religie soms haar vingerafdrukken heeft achtergelaten. Opener “Populier” zet de toon: een zanglijn die de vlakke lijn van het polderlandschap aanhoudt, tot een bliksemflits de eindeloze horizon doorbreekt, maar alles uiteindelijk toch hetzelfde blijft. Het is een test; moeilijker wordt Het wiel niet.
“Bethlehem” is een bizar soort kerstliedje, waarin Lasure “Het feest van liefde en familiaal geluk” bezingt. “Fakkelkop” flirt met de halftonige monotonie van het gregoriaans, maar dan in ijle falset. In emotioneel hoogtepunt “Pavel” komt alles het mooist samen. Hij herinnert zich een schoolvriendje, het soort ‘raar’ klasgenootje dat iedereen heeft gehad, en vertelt een verhaal over afwijzing en institutionele afstoting. De conclusie klinkt bewust bitter, “al een geluk weten we nu waarom hij afwijkt van de norm”, maar het is die vaststelling tussendoor die er het hardst in hakt: “we krijgen allemaal van alles op ons bord / sommige dingen zijn lekker en gezond, sommige dingen slikken we zomaar door.” Het leven, in al zijn blootheid.
Het einde is echte kleinkunst, zonder die gewichtige gedragenheid die de jaren zeventig zo ondraaglijk maakte. “Zing voor mij, lieve moeder”, gaat het, en het blijft klein genoeg om te raken. Een dwarsfluit ligt niet eens dwars, en je wil zelfs geen ‘vredesduif’-mop maken; het is mooi. En daar staan we dan, op weg naar de uitgang van 2022; kleinkunst is opnieuw een ding. We weten nog niet wat we daar van moeten denken, maar Het wiel is het soort argument waar niets tegen in te brengen valt.
Bon. Wie schrijft die nieuwe “Welterusten, meneer de president”?