Na het bejubelde – maar uiteindelijk wat teleurstellende – Bergman Island, keerde Mia Hansen-Løve in 2022 alweer terug naar Cannes met Un Beau Matin. Het moet gezegd dat de Franse cineaste met elke film een beetje vooruit lijkt te gaan: deze uiterst tactiele – met dank aan terugkerend fotografieleider Denis Lenoir die prachtige beelden schiet op klassieke analoge 35 mm-pellicule – en knap geobserveerde film, is alweer het beste dat de filmmaakster afleverde en misschien wel haar eerste echt volledig geslaagde prent.
Dit is ontegensprekelijk de film waarmee Hansen-Løve zich het meest nestelt in de traditie van het soort cinema dat haar voormalige levenspartner Olivier Assayas draaide en waarin ze als actrice debuteerde. De manier waarop die in films als Les Destinées Sentimentales of L’Heure D’Été levens en drama gadesloeg in een stijl gebouwd op beweging, compositie en visueel observerende elementen, ligt absoluut aan de basis van de benadering in Un Beau Matin. Dat wil helemaal niet zeggen dat de regisseuse zich beperkt tot het kopiëren van die aanpak, integendeel, ze weet hier voor het eerst haar eigen wat afstandelijke stijl die bijvoorbeeld ook Bergman Island tekende, perfect te integreren met conventies uit de Franse cinema van het eind van de twintigste eeuw. Het is die kruisbestuiving die van Un Beau Matin meer maakt dan de wat steriele cinema uit voorgaand werk. Plots lijken de elementen allemaal in elkaar te passen – inclusief de knappe muziekkeuze – en daaruit groeit een werkstuk dat meer is dan zomaar de optelsom van wat disparate delen.
Zoals gewoonlijk wordt Hansen-Løve daarbij geholpen door uitstekend acteerwerk. De heden ten dage alomtegenwoordige Léa Seydoux is nog maar eens uitstekend als de jonge weduwe Sandra die worstelt met de zorg voor haar dementerende vader terwijl ze een voorzichtige overspelige relatie begint met een oude vriend (Melvil Poupaud die eveneens alweer ijzersterk is). Het mooie is dat niks van dit alles wereldschokkend is, maar de manier waarop we deelgenoot worden van emoties en gevoelens, geeft hier blijk van een filmisch talent dat eerlijk gezegd in alle eerdere werk van Hansen-Løve echt wel ontbrak. Een simpel voorbeeld van hoezeer de dingen gegroeid zijn, is de manier waarop een compositie van Sara en haar vader langzamerhand inzoomt op die laatste om het geestelijke isolement van zijn personage te benadrukken. Klassiek uiteraard, maar hier wel met ongelooflijk veel subtiliteit toegepast.
Isolement is trouwens een rode draad doorheen de hele film die helemaal opgehangen is aan een bijna solipsistisch idee over de onmogelijkheid om echt de emoties van anderen te kunnen delen. Dat zit in kleine momenten zoals het bezoek aan Monets waterlelies dat volgt op een discussie tussen Seydoux en Poupaud over seks en relatie, maar evengoed in wat een van de meest diep ontroerende momenten is van dit filmjaar: de nonchalante manier waarop goedbedoelende familieleden overleggen over wat er moet gebeuren met de boeken van de vader die naar een ziekenhuisopvang zal gaan. Een heel leven aan interesses en passies verwordt hier tot een praktisch probleem en zet het idee in deze zowel vormelijk als inhoudelijk bijzonder intelligente film – dat we elkaar onmogelijk echt kunnen ‘kennen’ – veel kracht bij.