Reserves, mitsen en maren genoeg, maar de nieuwe Blur is er een om te koesteren. Met beide voeten in het niet tot al te veel vrolijkheid stemmende Nu en — dat is wel nieuw — volledig bevrijd van egobattles, mediahypes en single- en geldingsdrang: consistenter, avontuurlijker en gevarieerder dan ooit. Een klassieker, jazeker.
In 1995 won Blur het in de tabloids van Oasis als Belangrijkste Britse Band Ter Wereld. Waarna ze het na de release van The Great Escape op een traag, pijnlijk maar onafwendbaar imploderen zetten. Blurs Lennon-McCartneytandem was tegen de release van 13 in 1999 even beschadigd als The Beatles ten tijde van Let It Be. Coxon werd tijdens de opnames van Think Tank zelfs uit de band gezet. De tour met drie was een klein fiasco, omdat geen gitarist het Coxon-shaped hole leek te kunnen vullen. Blur ging op indefinite hiatus, Coxon deed het solo en Albarn stortte zich op elfendertig andere projecten.
Sinds de triomfantelijke reünieconcerten in 2009 staat de band er weer. Hun shows zijn energieker en beter dan ooit: stuk voor stuk uitroeptekens die Blur bevestigden als enige echt avontuurlijke en te koesteren band uit de overgehypete, zelfingenomen Britpop. Waarop Albarn zich na elk concert en die ene meesterlijke single (“Under the Westway”) haastte om te zeggen dat het nu waarschijnlijk toch echt gedaan was. Blij dat ze zichzelf weer bewezen hadden; bang dat ze het met een volgend concert of matig album weer zouden verknallen.
En nu is er dan The Magic Whip. Nu niemand er nog op zit te wachten of überhaupt nog weet wat zo’n nieuw Blur-album dan wel zou moeten zijn. De eerste beluistering lijkt Albarns reserves te bevestigen: stukken beter dan Think Tank, maar hadden we dit nu echt nog nodig? Hadden we eigenlijk niet al genoeg aan de nostalgie en herinneringen en de triomfen van Hyde Park en Werchter 2013?
Vijf beluisteringen verder blijkt dat The Magic Whip enkel overbodig of gedateerd lijkt omdat het een schitterende mix is van alles wat de leden van Blur sinds 1990 muzikaal gedaan hebben. Bovendien klinkt anno 2015 geen enkele band zo melancholisch, spannend, poppy, tijdloos en verdomd maatschappijkritisch en actueel. Zoals Modern Life is Rubbish en Parklife het post-Thatcheriaanse Verenigd Koninkrijk met de glimlach en een catchy refrein of tien fileerden, houdt The Magic Whip de intussen volledig geglobaliseerde wereld een niet al te fraaie spiegel voor.
Aanvankelijk valt op hoe vertrouwd de oh-oh-oh’s in “Go Out” en het hoekige gitaargejengel in “Lonesome Street” klinken. Ondanks alle vakmanschap staan er geen echte singles op de plaat. Elke song zou een waardige aanvulling op een best of zijn, maar niets schreeuwt krampachtig ‘radiohit’ als “Country House” of “Girls & Boys”. Toch zetten alle songs zich langzaam maar zeker vast en keer je naar het album terug voor de details, warme melancholische gloed of catchy hook.
De tegendraadse gitaren in “Go Out”, het vrolijke muziekdoosgevoel van “Ice Cream Man”, de licht uit de haak zijnde dub van “My Terracotta Heart”, de duistere sfeer en het glorieuze, ingehouden refrein van “Pyongyang” en de funk van “Ghost Ship”. Absolute hoogtepunten zijn “There Are Too Many Of Us” en “Thought I Was a Spaceman”. Het eerste een treurmars die met dank aan de niet te onderschatten ritmesectie ongemerkt begint te swingen. Het tweede een donkere mijmering (of is het een mea culpa en een halve liefdesbrief aan Coxon?) die zich laag na laag ontpopt tot met euforie flirtende krautrock.
Dat een band die zo lang in de lappenmand lag, met een in vele sloten tegelijk lopende egotripper als Albarn, na al die jaren een album als The Magic Whip maakt, is een klein wonder. Een mens vraagt zich zelfs af hoe veel genialer Everyday Robots had kunnen zijn als Graham Coxon er ook zijn ding mee had mogen doen. Maar het allerbelangrijkste is dat Blur eindelijk een album heeft gemaakt dat — net als Abbey Road — als visitekaartje en (liever niet) grafschrift van een van de beste Britse bands ooit kan dienen.