Er zijn zo van die platen die je met één draaibeurt omver blazen. Platen waarbij je al na de eerste noot weet dat het goed zit, die zich moeiteloos vastzetten in je hoofd. Niets van dit alles bij Say It, het tweede album van de Canadezen van Born Ruffians. Say It is een trage, voorzichtige groeier.
Een voorbeeld? Opener "Oh Man" gaat van start met een wat valse gitaar en een typische Born Ruffians-drumroffel, waarna de heren vervolgens de weg kwijt lijken te raken in hun eigen nummer. Het kabbelt, gaat nergens heen en herhaalt eindeloos, maar blijkt plots een wel erg lekker baslijntje te hebben, en aan het einde van de rit zit je tóch mee te stampvoeten met Luke Lalondes "I’m not a lonely soul / I know I know I know".
En dat gebeurt geregeld: wat op het eerste gehoor een haast atonaal zootje lijkt, blijkt precies de goede weerhaakjes te bezitten om zich beetje bij beetje vast te wurmen en je vervolgens niet meer los te laten. "Retard Canard" wringt aan alle kanten, en lijkt aanvankelijk enkel op het sloganeske "I just want to set the world on fire"-thema te steunen, zonder daar bijster veel nummer aan op te hangen. Een van "Blister In The Sun" afgekeken intermezzo doet even een ommezwaai vermoeden, maar dan valt de song weer stil, tot de band alsnog alle krachten bundelt: Lalonde laat zijn afgeknepen stem zoveel mogelijk aanzwellen, de drums gaan hamerend loos, de gitaren rammelen zoals ze dat op hun ondergewaardeerde debuut Red, Yellow And Blue zo heerlijk deden, en een minuut lang bereikt Born Ruffians de indieperfectie.
Het is tekenend voor deze band: Lalonde en zijn kompanen zitten boordevol goede ideeën en lichtjes geniale invallen, maar hebben het vaak moeilijk om die tot een echte song te kneden die geen seconde aan kwaliteit moet inboeten. Bij "What To Say" lukt dat dan toch voor het eerst. Waarschijnlijk is dit de meest toegankelijke, ja zelfs radiovriendelijke song die Born Ruffians ooit maakte met een duidelijke kop en staart, een instant meezingbaar refrein (toch voor wie geen problemen heeft met de wat spastische zang van Lalonde): het soort soul-meets-electronicaklanken waarmee ook Warp-collega Jamie Lidell wel raad zou weten. Tel daar nog een vingerknippende baslijn bij en je krijgt iets wat in een betere wereld een geheide hit zou zijn.
Idem dito voor "Blood, The Sun & Water" dat nogal opzichtig leentjebuur gaat spelen bij Weezer (de riff van "Island In The Sun" wordt bijna letterlijk overgenomen). Toch komen ze er mee weg: drum en gitaar zijn precies hoekig genoeg om het dreinende "badabada"-refrein te ondersteunen en het doet de band goed de kaalheid van het gros van de nummers of de nodeloze moeilijkdoenerij van songs als "Retard Canard" of "The Ballad Of Moose Bruce" even achter zich te laten. Dat laatste nummer — over een bejaarde superheld — is overigens gezegend met ongetwijfeld de onnozelste tekst van de plaat (al vallen ook de nodige vragen te stellen bij "Sole Brother"): "Your life’s a boat / You have to row / Collect and stow the things that glow" — de gedrevenheid en het hartslagverhogende ritme, gecombineerd met Lalondes enigszins afwijkende dictie, zorgen er gelukkig voor dat dit nauwelijks opvalt.
Ergens op het internet staat over Say It te lezen dat er vermoedelijk iets grondig mis is met het leven van iemand die deze plaat vijf luisterbeurten gunt. Maak vooral zelf uit of dat bij u het geval is, maar weet: die vijfde keer loont de moeite. Want ook al zijn er van de tien nummers op de plaat nog steeds een aantal die ook na vijf keer geen spat interessanter geworden zijn (slotnummer "At Home Now", het op het Talking Heads-achtige slot na eentonige "Higher & Higher"), er staan heel wat onvermoede parels tegenover. En bovendien: een kléin beetje moeite doen, kan toch zelden kwaad?