Met The Great Destroyer brengt Low een nieuw volwaardig album uit. Een nieuwe vrucht aan de Lowboom, maar wel eentje die voor kritieken kan zorgen: de groep trekt deze maal immers nog consequenter het geluid van haar laatste twee albums door. Wij zijn in lange tijd niet zo onder de indruk geweest van Low maar of iedereen het daar mee eens zal zijn?
The Great Destroyer laat een verrassende Low horen: eentje die geleerd heeft te rocken. L’ affaire Dylan indachtig horen we nu al enkele Low-fans "Judas" en "J’accuse" schreeuwen bij het aanhoren van het nieuwe album, blind als ze waren voor de tekenen aan de wand die Things We Lost In The Fire en Trust waren. Deze keer is er echter ontkomen noch ontkennen aan: Low klinkt naar haar normen bijwijlen verdomd hard.
Het hoeft gelukkig niet allemaal kommer en kwel te zijn, want Low weet nog steeds hoe ze haar songs dient te smeden: nu eens breekbaar en fragiel, dan weer speels of intimistisch, blijft ook The Great Destroyer vintage Low en er wordt wel degelijk een beetje gas terug genomen voor de tere zieltjes die rigide vast wensen te houden aan wat ze kennen. Maar bent u het niet met ons eens dat een band die verstart – vooral na tien jaar – er niet beter mee ophoudt? Heeft u bijvoorbeeld de nieuwe Nick Cave beluisterd en iets gehoord dat de man nog niet eerder en — laat ons eerlijk zijn — beter heeft gedaan op zijn vorige albums? Wij zijn alvast gelukkig dat Low ons na -tig albums nog steeds weet te ontroeren.
De eerste maal dat we "Monkey" hoorden, schrokken we toch wel even: de gierende klanken en zware keyboarddreunen slingerden ons meer terug naar de obscuurdere jaren tachtig dan we van Low gewoon zijn. Maar eens van de eerste verbazing bekomen, hoorden wij vooral de slepende melancholie die Low zo geliefd maakt. "California" klinkt daarna verdomd opgetogen met haar valse knipogen naar de California-feel uit de onschuldige jaren vijftig, al blijft het Low natuurlijk en kruipt het bloed nu eenmaal waar het niet gaan kan.
Met "Everybody’s Song" zitten we terug op vertrouwd terrein met de iets stevigere Low die ook al op Trust te horen was. Het is pas bij "Silver Rider" echter dat we voor het eerst de trage, zachtmoedige Low een eerste maal opnieuw mogen horen. Alsof ze ons eerst het nieuwe geluid met shocktherapie toedienden vooraleer we op vertrouwd terrein worden losgelaten. Doorheen het album durft Low wel nog eens een slideguitar of distortionpedaal te hanteren maar an sich worden we op "Pissing" na nergens meer geconfronteerd met echt woeste uithalen. En toch klinkt Low anders: de onderhuidse dreiging treedt meer naar de voorgrond en ook de songs lijken aan textuur gewonnen te hebben. Sinds I Could Live In Hope zijn wij alvast niet meer zo gecharmeerd geraakt door een album van Low.
Met The Great Destroyer heeft Low opnieuw een prachtplaat uitgebracht maar wel eentje die in haar eigen kleine kikkerpoel voor de nodige rimpelingen zal zorgen. Sommige fans zullen zich geschokt afkeren na het aanhoren van de eerste nummers terwijl anderen er net door gecharmeerd zullen worden. Wij doen wat we bij elke Low-release doen: we laten de plaat zachtjes rijpen alvorens een definitief oordeel te vellen. Tot op heden was het verdict altijd positief, ook deze maal zal het niet anders zijn.
Op 21 februari treedt Low op in de AB