“J’vais monter un empire en vinyle, en cd, en cassette / Car rien laisser derrière moi ce serait le pire”, rapte Louis Lemage in “Vivre”. De verbluffende eerste EP van Glauque kon dan ook maar een schot voor de boeg zijn. Met het al even sterke Les gens passent, le temps reste begint het Naamse kwartet eindelijk te metsen aan een oeuvre.
De hoes: een barst waar een tekst doorheen piept. Een scheur in het behang. Data, woorden, schemeren er doorheen, pijn waar over is geplakt. Want daar gaat het over op deze plaat: verlies in al zijn vormen, rouw. We slepen allemaal wat mee van in onze kindertijd, de puberteit; opgroeien gaat nooit zonder slag of stoot, ook niet als je vier blakende jongelingen uit Wallonië bent.
Het zijn die emoties, het doorslikken er van, die het hoge woord voeren. De teksten van ratelaar Lemage staan bij Glauque centraal, de muzikanten moeten daar dienstbaar aan zijn. Zo geladen is het immers allemaal wel. “J’ai pas d’envie particulière à part toucher les gens” gaat het in “Deuil”; hij kan niet anders. In hoogtepunt “Rance” beseft hij “je prends ma vie trop à la légère, et la musique au sérieux, en vrai c’est juste ce que je fais de mieux”, en dus is de conclusie logisch: hij wil geen vader worden.
Het is een loodzwaar nummer, waarin een toekomstig kind verontschuldigend wordt geweigerd. “J’veux pas de malentendu, j’ai rien contre toi mais, tu n’étais pas attendu, tu ne seras jamais.” Ondertussen speelt hij met klanken alsof het niets is. De zanger is een dichter, eentje die van Verlaine geleerd heeft hoe gesproken Frans kan zingen: “Pas de descendance, il y aura pas d’acte de naissance, c’est tout ce que j’ai pour ma défense.” Straf voor iemand die dit debuut begint in alle bescheidenheid ‘je suis pas un artiste, j’aime pas l’appellation’ – het zijn leugens, maar zo werkt het bij Lemage, een vat vol twijfels. Elke gedachte wordt in de volgende zin alweer uitgekleed en op zijn kop gezet.
“Amoncèlement d’incohérences, pas infaillible, entre l’émotion et l’impassible. L’album un monologue entre le silence et l’indicible”: alweer “Deuil”, maar ook een accurate zelfbeschrijving. De stilte openbaart zich immers als vijfde bandlid, speelt nadrukkelijk mee, doet de rest soms op net het goeie moment een tel de adem inhouden. Waarna de muziek het weer overneemt, want de noten tussen die pauzes kunnen alle kanten uit schieten. In “Friable” hangt de spookslotsfeer van Burial, “Ego” is nog donkerder; alles schuurt, de bas sleept zich hortend voort. De pompende beats van “Plan large” zijn bedoeld voor de club, de piano van “Pas le choix” is weggelopen uit speels chanson. En ergens tussenin is “Noir” een dansante popsong met een refrein waarin zowaar gezongen wordt.
Op het einde is alles doorgeslikt, die “souvenirs, écrits, oubli, rappel, paroles, humides, ennui, mortel. Un vieil, ami, silence, bordel, silence radio, silence mortel.” “Le deuil est fait”, fluistert Lemage en de muziek mag hem voor één keer overstemmen. Terecht. Bijna vier jaar na het eerste teken van leven heeft Glauque zich definitief gevestigd als een groep om rekening mee te houden.