Tweemaal al, deelde Kenneth Branagh zichzelf de drievuldige rol toe van producent, regisseur en hoofdrolspeler, in nieuwe verfilmingen van het werk van wijlen de populaire schrijfster Agatha Christie. In 2017 leidde dat tot het desastreus slechte Murder on the Orient Express, vijf jaar later tot het even onbekijkbare Death on the Nile. In beide gevallen gold dat eerdere versies uit de jaren negentienzeventig geregisseerd door respectievelijk Sidney Lumet en John Guillermin, zeker niet tot het beste werk van die cineasten behoorden, maar dat de bescheiden kwaliteiten van die titels met kop en schouders uitstaken boven de nieuwe interpretaties van Branagh. Nochtans gefilmd door gebruik te maken van het Ultra Panavision 70 proces, was het bijna onvoorstelbaar hoe lelijk en vlak de nieuwe adaptaties oogden. De films brachten al bij al wel wat geld in het laatje. Al is het veelzeggend dat het budget van A Haunting in Venice een derde minder is dan dat van de voorgangers, onder andere door nu toch om te schakelen naar digitale cinematografie. In ieder geval volgt er nu dus een nieuwe aflevering die de uit 1969 daterende Christie-roman Hallowe’en Party heel losjes als inspiratie neemt en verplaatst naar het fotogenieke Venetië. Nieuw is de toevoeging aan het mysterie van de nodige lege ‘jump scares’ die de moderne horrorfilm al te veel hebben overgenomen ten nadele van suggestie en visuele verbeelding.
We vinden de fijnbesnorde Belgische detective Hercule Poirot ditmaal in de Italiaanse Dogenstad, alwaar hij zich teruggetrokken heeft uit het speurdersleven, in het gezelschap van een potige lijfwacht die al te opdringerige potentiële klanten op afstand moet houden. Dat is, tot een oude vriendin opduikt – een schrijfster die rijk werd door zijn avonturen te boek te stellen – die Poirot uitnodigt om een séance bij te wonen met de bedoeling het medium te ontmaskeren als een bedriegster.
Je moet het maar doen om een film die opent in een grijs Venetiaans stadslandschap er zo vreselijk te doen uit zien als A Haunting in Venice. De overstap naar digitaal maakt de dingen dus zo mogelijk nog erger dan voorheen. Toegegeven, niet iedereen is Nicholas Roeg of Luchino Visconti die de stad in Don’t Look Now of Death in Venice een akelig grauw palet schonken, maar wat hier opgediend wordt is wel heel triestig. Het is bovendien bijna pervers dat in een prent als deze de lof gezongen wordt van de Technicolor fotografie in Meet Me in St. Louis – de aandachtige kijker zal ook een flard opvangen van de muziek. “It was the colors”, zegt een van de personages over Vincente Minnelli’s meesterwerk, als om in de verf te zetten wat we hier missen. En toch is deze derde Poirot-film visueel iets minder armtierig dan de eerste twee. Groothoeklenzen en vervormingen verzekeren redelijke sfeerschepping en gedurende het eerste half uur wordt er warempel gebouwd aan wat een boeiende whodunit kon worden. Nadien nemen de goedkope boe-effecten en de eindeloos heen en weer zwalpende camera het over en zakt alles als een pudding in elkaar.
A Haunting in Venice is met andere woorden de beste van deze nieuwe reeks Agatha Christie-films, maar de vorige afleveringen legden de lat zo laag dat dat helaas niet veel wil zeggen.