Ze dreigt nu al dat ze hierna de kap over de haag gooit, of op zijn minst iets anders gaat doen. Maar zelfs als dat zo zou zijn, maakt dat niet uit. Met Julius debuteert Meskerem Mees indrukwekkend.
Zoals Tom Waits de jaren zeventig instapte alsof The Beatles de sixties niet hadden gemaakt. Zoals Morrissey in de eighties het hele synthpoplandschap terzijde schoof om zÃjn ding te doen. Zo zagen we Meskerem Mees die finale van Soundtrack twee winters geleden spelen: als een ontkenning van de Dua Lipa’s, de Charli XCX’en van deze wereld. Ze doet wat zij wil, dat alleen, en dat doet ze compromisloos.
Op Julius, haar debuut, wil dat zeggen: alle folk en vroege blues die ze uit de platencollectie van haar vader opzoog aan ons teruggeven in haar eigen woorden. Je mist de ruis en het gekraak van oude vinyl om het plaatje af te werken, maar verder is het zo eerlijk als dat: een meisje, een gitaar, af en toe haar vriendin op cello.
Het pleit voor producer Koen Gisen dat hij Mees wist te overtuigen het daar bij te houden, want die aanpak werkt het krachtigst. Zo komt opener “Season Shift” stilletjes maar beslist binnengeslopen, om af en toe een prachtige cellomelodie los te laten in wat een woordeloos refrein is. Bijna vanzelfsprekend komt “Parking Lot” uit het alweer ingetogen einde van zijn voorganger getrippeld: alsof alles één lang verhaal is.
En misschien is het dat wel. Dit is “Wat Vooraf Ging”. Het leven van de jonge artiest in dertien hoofdstukken. Dromen van een solitair schrijversbestaan in “The Writer”, het afscheid van een studentenleven in “Joe”, een mijmering over haar broer in het erg Dylaneske “Man Of Manners”. En verder: verhalen verzinnen, levens die ze nog niet heeft geleefd, maar had kunnen leven. Desnoods in space, zoals in “Astronaut”.
Elke keer opnieuw primeert de song, en niets dan de song. Dat hoor je nog het meest in dat “Man Of Manners”. Het is al honderd keer gedaan, je kent het gitaarspel van tientallen traditionals, en toch mag zij haar emmertje in die vijver legen; het blijft háár emmertje, dat je desnoods uit duizenden zou herkennen. Zo Meskerem is deze Meskerem, zo uniek haar stem.
Net zo gezichtloos wordt het als het onder de lat doorschiet. Want Gisen mag dan alle experimenteerdrang in de studio hebben ingetoomd, het heeft Mees ook aan banden gelegd. Waar ze live vrij klinkt, komt het nu soms al te beleefd over. “A Little More About Me” is wel héél brave folk, een walsje voor mensen die niet weten hoe ze moeten dansen. “Queen Bee” is charmant, maar ook niet meer dan iets stevigs om het tempo toch wat omhoog te krijgen. Want dat mag af en toe wel eens, zoals het wel erg tamme “Blue And White” laat horen.
“Where I’m From” zet finaal de puntjes op de i: “Where I’m from is far from here but it’s mine” Het is jammer dat het hier niet zo nijdig en beslist klinkt als ze het op de planken brengt, maar het punt is zo wel gemaakt. En daarmee is alles gezegd wat daarover moet gezegd. Wat volgt, is een nagedachte. “How To Be Alone” is alweer zo’n trippelmelodie, en het is de laatste, misschien wel voor altijd. “Hierna ga ik iets anders doen, want dit ben ik niet meer”, zei Mees immers al, en het is vreemd dat te horen van iemand die zo’n straf statement als Julius aflevert. En dan toch. Misschien is het ook niet gek. Dit is waar talent vertrekt, niet waar het aankomt.