Dans Dans is terug. Eindelijk. Was het trio in het vorige decennium goed voor een genereuze gulp van vier albums en twee live-releases in amper vijf jaar tijd, dan liet Zink meer dan vier jaar op zich wachten. Deze nieuwe plaat is duidelijk verwant aan Sand en misschien nog meer een album waarvoor je je tijd moet nemen.
Een trip door de discografie leert je immers dat de band ondanks die instant herkenbare sound wel wat veranderd is. Vroeger werd er meer gegaan voor uitgesproken contrasten, met oorwormen die je na een halve beluistering al meeneuriet. Sand was een béétje een breuk en Zink is dat nog meer. Het album voelt minder aan als een verzameling songs dan als een introspectief totaalwerk. Elke song heeft z’n eigen identiteit en insteek, maar als geheel geeft het niet zo snel z’n geheimen prijs. Misschien is dat het gevolg van jarenlang samenspelen: de invloeden zijn verwerkt, uitgekristalliseerd, geïnternaliseerd, en vormen een sound op zich. Voor wie op zoek is naar een nieuwe “Au Hasard” of “Take A Close Look” wordt het misschien wat aanpassen.
Her en der wordt gewag gemaakt van een ‘harde’ Dans Dans, maar dat is relatief, want het evenwicht is er nog altijd. Ze slaan een paar keer, maar zalven minstens zoveel. Het is vooral een plaat van zoeken en proberen, rustig openvouwen, verkennen en laten ademen. Dan zou je misschien wel kunnen zeggen dat “Cinder Bay” een klein beetje misleidend is, want dit is Dans Dans in z’n catchy gedaante, wiegend op de sensuele souplesse die Bert Dockx, Fred Lyenn Jacques en Steven Cassiers als geen ander beheersen. Het is er eentje voor de zomertape, voor ritten langs slingerende wegen door glooiende landschappen. Voor plannen smeden in de late avond. Het vervolg speelt zich af als de zon is gaan zakken.
“Naiad” is in z’n aanzet vooral schimmigheid, met zelfs ambient-texturen die opduiken, maar beweegt gestaag naar een ontlading die dichter dan ooit bij de postrock belandt. Het is grauw, massief, ondoordringbaar, en live ongetwijfeld een prijsbeest. Nog meer volumineus potentieel: “Ravine”, met niet zozeer een explosie van energie als een eruptie van witheet geluid, glasgruisgitaar en een donderend wentelende ritmesectie. Of afsluiter “Wrist” dan: een eigenzinnig hoorspel met brommende bassynth (?), iele snaardwalingen en dan toch ook een slepende uitbarsting. Dan valt toch op hoe organisch wordt geslingerd tussen al die temperamenten. Zat die “Blue Silver” ook al niet te twijfelen tussen krolse hoekigheid en spacey uitlopers? “Shell Star” is dan weer even beheerst als ophitsend in z’n eerste helft, maar neemt verderop een duik in maffe geluiden, terugplooiend in hypnose.
Soms heeft het iets van de spirit van Peter Green. Dockx speelde al diens “Albatross”, maar bij momenten herinnert Dans Dans – zoals met het exotische randje van “Anemone” en het narcotisch dagdromende “Sleeper” – ook aan Greens solowerk, dat meanderende jams injecteerde met uitwaaierende psych en bronstige blueserupties. Zo lijkt het Dans Dans ook te vergaan: Zink is niet zo catchy en behapbaar als eerder werk, laat niet zo snel in z’n kaarten kijken, maar benadert misschien wel sterker dan ooit tevoren de kernidentiteit van het trio in z’n meest open en pure vorm. Het vraagt om meer engagement van de luisteraar, maar dat is wel het minste wat een band mag verwachten van z’n publiek. Het doet deugd dat ze er weer zijn.