In 2017 sleurde een sterke zeestroming tijdens het surfen Robin Pecknold bijna de dieperik in. Gelukkig kon de frontman van Fleet Foxes toch nog Shore bereiken.
De naam van de vierde langspeler van Fleet Foxes verwijst dus, naast de duidelijke referentie aan de natuur, voor een deel naar een zucht van dankbare opluchting. Het exacte ogenblik van de officiële release, pal op de herfstequinox, op 22 september om 13.13 uur stipt, is al helemaal niet mis te interpreteren. Onder Pecknolds leiding is Fleet Foxes over de laatste vijftien jaar uitgegroeid tot een vaste folkrockwaarde die enigszins enigmatisch balanceert tussen sixtiestraditie (Brian Wilson is ook nu nooit ver weg) en zin voor symboliek (de tekeningen van planten met hun abstracte betekenissen die elk nummer vergezellen in het artwork). Na de comeback van Crack-Up overstijgt Fleet Foxes deze keer opnieuw probleemloos die som van de losse delen.
Robin Pecknold is welbeschouwd de enige van de band die aan Shore werkte. De overige leden blijven opvallend afwezig op het album. Het is, Crack-Up indachtig, nog het meest stuitend dat stichtend lid Skyler Skjelset niet van de partij is. Voor de totstandkoming van die vorige plaat graviteerde hij – na de hiatus die volgde op Helplessness Blues – nog cruciaal naar eenzelfde punt als Pecknold. Dan mag je dat on the record gerust op die verdomde coronacrisis steken, het toont vooral hoe de overige bandleden oneindig respect voor Pecknolds talent en visie uiten. De drang die Pecknold voelde om Shore nu op deze manier te maken heeft trouwens veel weg van Brian Wilsons legendarische bezetenheid. Gelukkig kan Pecknold beter met zijn eigen genialiteit omgaan dan zijn tragische voorganger.
En er is wel meer dat de twee genieën verbindt. “15 Big Ones”, knipoogde Pecknold een jaar geleden nog als antwoord op de vraag naar nieuwe muziek van Fleet Foxes. In “Cradling Mother, Cradling Woman” gebruikt hij expliciet een sample van een gelaagde vocale harmonie van Brian Wilson uit een a capella-versie van “Don’t Talk (Put Your Head on My Shoulder)” die verscheen op The Pet Sound Sessions van The Beach Boys. Pecknold zegt ergens letterlijk dat die opname een van de voornaamste redenen is dat hij muzikant wou worden. Zo kunnen we zonder al te veel zin voor overdrijving de conclusie trekken dat Shore voor Pecknold het Pet Sounds van Fleet Foxes is.
De stap van Helplessness Blues naar Crack-Up bracht door toedoen van de hereniging anderzijds wel veel meer gewichtigheid met zich mee dan die van Crack-Up naar Shore, nu. Pecknold heeft zonder zijn makkers na een korte klim een plateau bereikt, maar dankzij de weg die Fleet Foxes samen aflegde is dat een hoogplateau van Tibetaanse proporties. Hielpen Pecknold wel op een of andere manier in die laatste klim naar nieuw hoogtepunt Shore: Kevin Morby (zang), Daniel Rossen (elektrische gitaar) en Christopher Bear (drums) van Grizzly Bear, koperblazerkwartet The Westerlies, en een kinderkoor met de dochters van Hamilton Leithauser. Enfin, niet van de minste, en dat helpt heel wat.
Als Crack-Up het wonderbaarlijk opnieuw aan de praat krijgen van de motor van een knappe Amerikaanse oldtimer uit de sixties was, dan is Shore de bucolische roadtrip met diezelfde bak door een parallel 2020 waar geen virus woekert. Shore is zo meer de viering van het leven, en mag daarom als concept wel minder poëtische waarde bezitten dan Crack-Up – iedereen kan het leven vieren, maar krijg maar eerst die verroeste motor in gang. Dat ging op Crack-Up nog gepaard met experimenten die uitmondden in wel heel dichte songs. De uitdaging die zo ontstond in het volgen van de talrijke bewegingen en motieven leidde toen nog tot de waardevolste beloning van het album.
Dan gaat Shore dus, in tegenstelling tot zijn voorganger, recht door zee, met eigenlijk stuk voor stuk memorabele songs die zich met gemak losschudden van die die we voorheen als De Beste Songs Van konden beschouwen. “Wading In Waist-High Water” – kijk, zo begin je een album – klinkt als iets dat Justin Vernon had kunnen maken als die nooit met vocoders beginnen prutsen was. Het is “Sunblind” dat de luisteraar een eerste keer voluit midscheeps treft: Pecknold eert zijn gevallen muzikale helden, maar relativeert onmiddellijk evenzeer door de simpele gelukzaligheid van een zwempartij in “warm American water” te erkennen. Ook als het er iets uitbundiger aan toe gaat, zoals op “Young Man’s Game”, of op het glooiende “Maestranza”, is Pecknolds muzikale talent op alle vlakken – harmonieën, compositie, instrumentatie, woordkeuze – overweldigend aanwezig.
En dat dus vijftien keer op een rij. Shore is simpelweg zo’n zeldzame plaat die evenzeer het vitale belang van muziek onderstreept als erkent dat muziek ook maar een trede op de ladder van de essentie van een leven is.