



Driewerf hoera, het seizoen van de bigger than
big blockbusters is terug aangebroken. Terwijl Spidey zijn web
klaarmaakt om voor de zoveelste keer wereldwijde box-office records
te verpulveren, staan Jack Sparrow, Harry Potter, een ogre met een
Schots accent, de blitse Transformers en zelfs Homer Simpson
achter het hoekje te wachten om de massa’s naar de verkoelende
multiplexen te lokken. Leuk voor de popcornkauwende
bioscoopliefhebber, maar welk cinefiel tegengewicht mag de aftrap
geven in deze periode van light entertainment? Wel, ook
een blockbuster, maar dan wel een eigenzinnige van Zuid-Koreaanse
makelij. ‘The Host’ (ofte het veel sappiger klinkende ‘Gwoemul’)
brak in eigen land niet alleen de bioscooprecords, maar gaat al
even destructief te keer met de archetypische kenmerken van het
creature feature-genre. Het resultaat is een
kickass monsterfilm met ruimte voor sociopolitieke
commentaar, zwarte humor en disfunctionele familietoestanden. Een
welgemeende ‘Hollywood, watch and learn’ was zelden
toepasselijker.
Het verhaal draait rond de kleurrijke familie Park, die een
eetkiosk uitbaat aan de Han-rivier in Seoul. De pater
familias Hee-bong (Byeon Hie-bong) moet hopeloos toezien hoe
zijn onbekwame zoon (alweer een schitterende Song Kang-ho, deze
keer met een blonde kop) steeds in slaap dommelt tijdens het werk
en eigenlijk niet zo’n goeie vader is voor z’n dochtertje (knappe
vertolking van de jonge Ko Ah-sung). De andere zoon van Hee-bong is
dan weer een werkloze hooggeschoolde (sneer naar de overheid van
Zuid-Korea) en dochterlief is een medaillewinnende boogschutter.
Alles gaat min of meer zijn normale gangetje tot een
mutantenmonster uit de rivier opduikt en Gang-du’s dochtertje
meesleurt. Terwijl de overheid de bevolking in quarantaine houdt en
het amfibieachtig beest probeert te vangen, moeten de Parks
samenwerken om de jongste telg van de familie terug te vinden.
Nadat regisseur Bong Joon-ho het serial killer-genre op
zijn kop zette met het uitstekende ‘Memories of Murder’,
speelt hij even hard met de voeten van het monstergenre (denk aan
klassieker ‘Jaws’
als blauwdruk). Waar normaal het ‘beest’ geleidelijk aan wordt
onthuld (de vin van de haai, een glimp van z’n rubberen kop onder
water) en pas op het einde volledig in beeld wordt gebracht, doet
Gwoemulleke reeds z’n intrede in een zinsverbijsterende
openingssequentie. Het begin is zo intens (het meisje dat haar
nagels zit te lakken!), zo in your face (opeens strompelt
dat beest daar in klaarlichte dag alsof het niks is) en zo knap in
beeld gebracht (die ongelukkige die het water wordt ingemept!), dat
de handpalmen twee uur later nog klam zullen aanvoelen. Na die
opening wisselt ‘The Host’ dan wel een beetje te drastisch van toon
en tempo, maar als ‘nu ga ik ze eens met hun gat aan hun stoeltje
kluisteren’-opener is ‘The Host’ zonder twijfel het beste dat het
genre in lange tijd heeft aangeboden. Nu al een klassieker, die
eerste twintig minuten.
De keerzijde van zo’n briljant begin is het vervelende feit dat
‘The Host’ het ‘holy fuck!’-gehalte van zijn curtain
opener nergens kan overtreffen. Er passeren nog wel een
handvol indrukwekkende set-pieces (zie het beest slingeren aan de
onderkant van een brug, flippin’ awesome!) en de finale is
een waardige opvolger van de intro, maar het valt niet te ontkennen
dat het beste van de film vooraan zit. Gelukkig is Bong Joon-ho een
kind van de postmoderne generatie die met veel verve andere
elementen weet toe te voegen aan zijn hybride genrefilmpje. Dat
‘The Host’ zoveel meer is dan enkel maar een creature
feature is niet de sterkste troef (de stukken met het beestje
blijven de paradepaardjes), maar het levert wel een steeds
interessante prent op die visueel erg goed op zijn setting inspeelt
(de gutsende regen in combinatie met de donkere rioleringen is
bijzonder knap) en nogmaals bewijst dat Zuid-Korea wel degelijk één
van de meest creatieve filmlanden van het moment is.
Gewoon een film maken over een niet steeds elegant rondlopend
wezen (dikke pluim voor de CGI-tovenaars van WETA en The Orphanage
die een cool en geloofwaardig beest hebben gecreëerd) was niet
genoeg voor mister Bong, en dus heeft hij van zijn
monster mash ook een relevante satire gemaakt die vooral
uithaalt naar Amerika (het beest is ontstaan nadat een Amerikaanse
dokter formaldehyde door de rioleringen spoelt, een detail dat
trouwens waar gebeurd is). Zo krijgt het chemische wapen dat het
monster moet bestrijden de naam ‘Agent Yellow’ mee, een onsubtiele
verwijzing naar ‘Agent Orange’, dat even onsubtiel werd
rondgestrooid tijdens de Vietnam-oorlog. Het is ook onder druk van
de Amerikaanse overheid dat er hardnekkig wordt vastgehouden aan
het zogezegde besmettingsgevaar (schitterende visuele gag met de
fluim van een rochelende man) dat Seoul in zijn greep houdt. ‘The
Host’ (misschien is the host de overheid wel, wie weet)
een anti-Amerikaanse film noemen is misschien wat agressief, maar
als zelfs Noord-Korea deze film positief ontvangt, moet er toch
iets van aan zijn.
Alsof dat nog niet genoeg was, wordt ‘The Host’ ook gemuteerd
tot een disfunctionele komedie met de tegenslagen van de Parks in
de hoofdrol. Het is een bizarre mix, en soms verliest de regisseur
effectief zijn houvast en focus (het middenstuk wordt geplaagd door
mini-dipjes omdat er zoveel onconventionele elementen worden
samengebracht). Gelukkig kan Bong rekenen op een talentvolle cast
die de Parks even tragisch als hilarisch tot leven brengt (en die
grens is soms flinterdun, bekijk maar de rouwscène na de eerste
aanval). Vooral Koreaanse superster Song Kang-ho (‘Memories of Murder’,
‘Sympathy For Mr.
Vengeance’) zet een bijzondere antiheld neer als de niet al te
snuggere vader die zijn dochterje koste wat kost wil terugvinden.
Het levert trouwens één van de vele heerlijke shots op wanneer hij
het voorbijzwemmende beest achterna zit op een brug. ‘The Host’ wil
misschien iets teveel tegelijk zijn, maar de even intelligente als
onvoorspelbare aanpak van de regisseur houdt het mengelmoesje
grotendeels in evenwicht.
Echt angst aanjagen zal ‘The Host’ niet doen, en mensen die
helemaal gehersenspoeld zijn door de tamme clichés van Hollywood,
zullen de bizarre plotwendingen en humor wellicht ook niet altijd
kunnen appreciëren. Wie het toch een kans wil geven, krijgt niét de
ultieme monster movie, maar wél een razend knappe, soms
bijzonder spannende en altijd entertainende blockbuster voor
cinefielen. Er zijn fouten (er kon met gemak een kwartiertje uit
het midden gehaald worden), maar dit is gewoon te fris, te
origineel en te amusant om te laten schieten. Benieuwd welk genre
Bong voor zijn volgende film in de mixer gaat steken.