



116
Anthony Minghella is één van die regisseurs die per ongeluk
grote films is gaan maken. De man begon zijn carrière met
kleinschalige relatiedrama’s als ‘Truly Madly Deeply’ en het veel
minder memorabele ‘Mr Wonderful’, en dat was waar hij zich op dat
moment goed bij voelde: bescheiden producties over mannen en
vrouwen die elkaar al dan niet graag zien. Maar toen kwam er 1996,
en ‘The English Patient’. Voor Minghella zelf was die film
inhoudelijk niet zo’n grote stap: het bleef een liefdesverhaal, zij
het dan één dat zich afspeelde op een ruimer canvas. In de publieke
opinie, daarentegen, zou niets ooit nog hetzelfde zijn: de
regisseur werd ogenblikkelijk gebombardeerd tot de nieuwe David
Lean (het zal het opwaaiende woestijnzand zijn geweest), kreeg een
resem oscars mee naar huis en de impliciete boodschap van Hollywood
dat er geen weg meer terug was. Minghella was veroordeeld tot het
maken van grootschalige, epische producties. Vervolgens maakte hij
de high brow-thriller ‘The Talented Mr. Ripley’
(ook niet echt een low budget-film, en nog steeds zijn
beste tot op heden) en het teleurstellende, maar o zo groots
opgevatte ‘Cold Mountain’.
Geen wonder dat de man stilaan toe was aan iets kleiners. Voor
‘Breaking and Entering’ laat hij de historisch geïnspireerde pathos
achterwege, om terug naar Londen te keren voor een intieme studie
van het emotionele leven van vijf gewone mensen. Er zijn geen
oorlogen, door verfijnd pianospel begeleide moorden of in grotten
zieltogend stervende vrouwen te bekennen. En ergens doet dat wel
goed – zeker met ‘Cold Mountain’ kreeg ik
immers nogal sterk de indruk dat Minghella te hard probeerde om te
beantwoorden aan de algemene perceptie van zichzelf als filmmaker:
“iedereen vindt dat ik epossen moet maken, dus dan doe ik dat
maar”. Met een zielloos resultaat als gevolg. ‘Breaking and
Entering’ is zeker geen perfecte film (het is zelfs niet zo’n hele
goeie), maar het is er wel één waarin de regisseur zichzelf bevrijd
ziet van de verplichting om oscarmateriaal af te leveren. Waarin
hij z’n eigen ding kan doen, of dat nu goed is of slecht.
Jude Law speelt Will Francis, een succesvol architect die samen
met zijn partner Sandy (Martin Freeman) net een nieuw kantoor heeft
geopend aan King’s Cross, een gevaarlijke buurt waar ’s nachts de
criminelen en de hoertjes de plak zwaaien. Op de eerste nacht na de
opening van het kantoor hebben Will en Sandy dan ook al prijs: er
wordt ingebroken en de computers, al het cash geld en enkele
tv-schermen zijn spoorloos. Will, die thuis een depressieve vrouw
(een goeie Robin Wright Penn) en een autistische dochter (Poppy
Rogers) heeft zitten, raakt door die tegenslag zodanig gefrustreerd
dat hij ’s nachts in z’n auto voor de deur van zijn eigen kantoor
gaat zitten om de boel in de gaten te houden. En verdomd als hij
enkele nachten later niet op het spoor raakt van de dader: de
vijftienjarige Miro (Rafi Gavron) is van Bosnische afkomst en woont
samen met zijn moeder Amira (Juliette Binoche) in een luizig flatje
van de sociale dienst. Hij gaat dan maar uit stelen om een centje
bij te verdienen. Will maakt kennis met Amira, en is voldoende door
haar gefascineerd om haar zoon niet aan te geven.
Daaruit vloeit een drama dat zich niet zozeer bezighoudt met de
migrantenproblematiek (hoewel het daar lange tijd op lijkt af te
steven), als wel met het klassenverschil zoals dat in Engeland nog
steeds bestaat. Will en Sandy zijn allebei upper middle
class mannen, die rondrijden in veel te grote auto’s, altijd
de laatste technische snufjes in huis hebben en in kasten van
huizen wonen. Dat is geen veroordeling van de personages, enkel een
vaststelling. Door hun zaak te vestigen in King’s Cross, zijn zij
eigenlijk de eersten die aan “breaking and entering” doen
– ze dringen binnen in een deel van de stad waar ze niet
thuishoren, en daar worden ze voor afgestraft. Eens er wordt
ingebroken in hun bureau, zijn de eerste verdachten automatisch
degenen die lager op de sociale ladder staan. De schoonmakers
worden door het voltallige personeel met een scheef oog bekeken,
hoewel ze er niets mee te maken hebben. De beide bazen doen wat ze,
gezien hun positie, als hun plicht beschouwen en verdedigen het
kuispersoneel. Zo gaat dat dan. Amira daarentegen, woont in een
tweekamerflatje dat zich het best laat omschrijven als een uit de
hand gelopen bezemhok en koopt in de supermarkt voedsel dat is
afgeprijsd omdat het bijna aan z’n vervaldatum is gekomen.
Tijdens het eerste uur van ‘Breaking and Entering’ weet
Minghella dat verschil tussen de hogere en lagere klasse knap op te
bouwen: Will is geen slecht persoon en hij probeert om op niemand
neer te kijken – maar soms kan hij het gewoon niet helpen. Jude Law
was een goede keuze voor een dergelijk personage: de man straalt
gewoon een soort van onbewuste arrogantie uit. Hij wil helemaal
niet arrogant of zelfingenomen zijn, maar hij heeft dat gewoon in
zich zitten. Hier buit Anthony Minghella die kwaliteit subtiel uit,
en dat werkt prima. Vooral de scènes bij Will thuis zitten goed:
opnieuw zien we hier een man die alles goed probeert te doen, die
een echte vader probeert te zijn voor zijn stiefdochter en een
begrijpende echtgenoot voor een vrouw met emotionele problemen. En
tóch is het niet genoeg. En tóch krijgt hij het gevoel dat die twee
vrouwen in z’n huis iets met elkaar delen waar hij nooit toegang
tot zal krijgen, wat hem gevoelig maakt voor de aandacht van andere
dames.
‘Breaking and Entering’ belooft dus erg interessant te worden,
tot Minghella tijdens het tweede uur z’n grip op het verhaal
verliest. Een groot probleem zit ‘m bij het personage Amira:
Juliette Binoche is een goeie actrice, maar hier verliest ze zich
in een soort van pseudo-Meryl Streep acteerstijl, waarbij ze bij de
minste gelegenheid in huilen uitbarst en met haar handjes begint te
flapperen. Zij en Jude Law klikken niet met elkaar, waardoor de
plotverwikkelingen in de tweede helft nooit echt spankracht
krijgen. Je zit daar naar twee mensen te kijken die eigenlijk niks
tegen elkaar te zeggen hebben en waarvan je geen moment kunt
geloven dat ze zich tot elkaar aangetrokken voelen. Bovendien
verliest Minghella ook zijn nevenpersonages uit het oog: Martin
Freeman verdwijnt plotseling uit de film, om pas tegen het einde
even terug te keren, en een bijrolletje van Ray Winstone als humane
flik is frustrerend slecht uitgewerkt.
De film wordt naar het einde toe ook erg uitleggerig en
moraliserend. De subtiele observaties van het begin van het
verhaal, worden nu plechtstatig naar voren gebracht met dialogen
zoals: “er is één wet voor ons (de mensen met geld) en één wet voor
hen (de mensen zonder geld). Terwijl we toch allemaal dingen
verkeerd doen.” Ziedaar de clou van de film, netjes verpakt met een
mooie strik errond. Het lijkt wel alsof Minghella naar het einde
van z’n script toe plotseling schrik kreeg dat het publiek het toch
niet begrepen zou hebben, en dan maar een paar scènes heeft
ingelast waarin hij alles letterlijk uitlegt. Om ons dan als
uitsmijter nog een ongeloofwaardig einde te geven ook.
Dat is dus jammer – ‘Breaking and Entering’ is een film met een
enorm boeiende set-up, maar tegen de tijd dat het verhaal op
kruissnelheid hoort te raken, maakt Minghella een aantal
onvergeeflijke fouten. Fouten in casting en schrijfwerk die een man
van zijn talent eigenlijk onwaardig zijn.