Zeveneneenhalf jaar. In de muziekwereld is dat een eeuwigheid. Om een vergelijking te maken: dat is min of meer de periode die lag tussen het eerste en laatste album van The Beatles. Maar zolang duurde het dus ook voordat Benjamin Booker eindelijk met zijn derde album op de proppen kwam.
De in een trailerpark in Florida opgegroeide, maar op dat moment in New Orleans wonende Booker leverde in 2014 met zijn titelloze debuut een opwindend album af vol met een punkspirit doordrenkte garagerock. De bevestiging volgde drie jaar later met Witness, waarop hij een flinke scheut soul – en een gastrol voor Mavis Staples – aan zijn sound toevoegde. En daarna was er plots het grote niets.
Eerst trok hij naar Los Angeles, waar hij enige tijd verbleef in een appartement nabij het beruchte Skid Row, alvorens hij de Stad der Engelen inruilde voor het hol van Pluto. Want dat is toch wat Fremantle, een aan de Indische Oceaan gelegen voorstad van Perth, is in de muziekwereld. Hij werd er vader, en voor de goegemeente leek het alsof hij zich had teruggetrokken uit de muziekwereld.
Maar schijn bedroog. Want in al die tijd was Booker vruchteloos op zoek naar hoe hij de muziek zoals hij die in zijn hoofd hoorde ook in de studio kon vatten. Een zoektocht die hem uiteindelijk tot bij de in Los Angeles gevestigde hiphopproducer Kenny Segal bracht. Via mail – niet erg rock ‘n’ roll, maar het zijn nu eenmaal moderne tijden – wisselden ze muziekbestanden uit, om zo langzaamaan te komen tot het eindresultaat dat de titel Lower meekreeg. Pour la petite histoire: de oorspronkelijke titel die Booker aan het album wilde geven, was The Highest I’ve Ever Been Was At A Bob Dylan Concert, al zag hij daar uiteindelijk van af om te vermijden dat hij de advocaten van Dylan op zijn dak zou krijgen.
De invloed van Segal wordt meteen duidelijk in opener “Black Opps”, dat onder een laag gitaarsmurrie drijft op een hiphopritme. Het is een nummer dat meteen de toon zet. Gitaren worden soms bijna onherkenbaar vervormd, terwijl de hese zang van Booker voor een ankerpunt met zijn vroegere werk zorgt. In hetzelfde bedje ligt “LWA In The Trailer Park”, al is het eindresultaat daar wat minder geslaagd. Geef ons dan maar “Speaking With The Dead”, een broeierige lo-fi trip door het Diepe Zuiden, of “Rebecca Latimer Felton Takes A BBC”, waarin hij het feministisch icoon slash racistische slaveneigenaar door de mangel haalt.
In “Same Kind Of Lonely” haalt Booker zijn vertrouwde garagerock door de mangel, en ook “Show and Tell” is een nummer dat nauwer aanleunt bij zijn vroegere werk. Een stuk ingetogener komt Booker voor de dag op “Pompeii Statues”, een van de hoogtepunten van het album. De spanning blijft hier onderhuids, iets wat nog meer het geval is op “Heavy On My Mind”. Afsluiten doet Booker met “Hope for The Nighttime”, een getroebleerd slaapmutsje.
Nee, op veilig spelen deed Benjamin Booker niet met dit album. Lower is een album dat tegelijk bevreemdend en vertrouwd aanvoelt, maar dat met mondjesmaat zijn geheimen prijsgeeft. Dat Booker een eigenzinnige maar uitermate interessante artiest is, is er bijvoorbeeld een van.