In de Verenigde Staten was Godzilla Vs. Kong in maart de eerste film die na de pandemie opnieuw meer dan honderd miljoen dollar in het laatje wist te brengen. Een bombastisch spektakel met slechts een paar kwaliteiten die in België helemaal zullen wegvallen nu de prent enkel via streaming wordt uitgebracht.
Godzilla: King of the Monsters uit 2019, is zowat de enige film uit het door Warner Brothers en Legendary Pictures gecreëerde ‘monsterverse’ die echt het bekijken waard was. Het is de film waarin de visie op de nieuwe incarnatie van de populaire Japanse verschrikking het dichtst aanleunt bij het surrealistische en vaak poëtische spektakel van giganten – organisch zoals Mothra of mechanisch zoals Mecha Godzilla – die elkaar bevechten. Het hele ‘Godzilla’ idee was dan ook in oorsprong niet meer dan een poging van de Toho studio om het teruglopende bioscoopbezoek te compenseren door in te zetten op zogenaamde ‘Kaiju Eiga’ waarin het Japanse nationale trauma van de atoombommen gekoppeld werd aan goedkoop amusement en onnozel, maar effectief en uiterst destructief spektakel.
Godzilla vs. Kong bevat helaas maar een paar momenten waarin deze overbeladen rampenfilm het aandurft om gewoon op zoek te gaan naar een manier om de meest krankzinnige verzinsels dankzij state-of-the-art effecten in beeld te brengen: een holle prehistorische wereld binnenin de aarde waar King Kong met vliegende saurussen zwaait, of een gevecht tussen twee titanen en een vuurspuwende mechanische verschrikking die Hong Kong in puin legt. In die momenten is dit inderdaad het 21e eeuwse equivalent van de – vaak schabouwelijke maar amusante – monsterfilms uit Japan. De rest van de prent is verlammend saai en vooral gevuld met menselijke personages die druk heen en weer lopen en in eindeloos gepalaver ons moeten uitleggen hoe alles past binnen de mythologie van de eerdere afleveringen.
Al de opgeklopte ‘expositie’ begint al met de onverkwikkelijke link naar het vreselijke Kong: Skull Island, wanneer blijkt dat de gigantische gorilla nu in een gesimuleerde jungle woont waar hij gebarentaal leert van een kind dat als enige een ramp overleefde op het beruchte eiland. Wanneer tegenhanger Godzilla om onbegrijpelijke redenen zich tegen de mensheid keert willen een stel goedbedoelende maar naïeve wetenschappers (zijn er andere in dit soort films?) eindelijke de ‘holle wereld’ vinden aan de binnenkant van onze aarde. Die geboorteplaats van de titanen moet de nodige antwoorden bieden op het dilemma waar de mensheid voorstaat. Ondertussen mogen de dochter van de held uit de voorgaande films (nog steeds Millie Bobby Brown) en een paar bondgenoten, erachter komen dat alles opgezet is om een artificieel eigen monster te bouwen. Brown mag daarmee haar op nostalgische SF-paranoïa gebouwde rol uit Stranger Things verderzetten, maar anno 2021 is het net iets minder leuk om een in samenzweringen gelovende antiheld zaken te horen verkondigen die gelijkaardig zijn aan dingen die door miljoenen op het internet gretig voor waar worden aangenomen.
Een goeie 15 minuten lang heeft Godzilla vs. Kong iets te bieden dat ook de moeite waard is om op een groot scherm te bekijken. Daarmee steekt de film al meteen uit boven alle Marvel-troep die – toch nog één voordeel aan de wereldwijde pandemie – enige tijd lang de schermen niet kon teisteren. Dat is verre van genoeg om ook een boeiende of zelfs maar entertainende film op te leveren, maar het bleek wel voldoende om zichzelf te kunnen kronen tot de eerste film die in de nadagen van de Corona-golf voor het eerst opnieuw kijkers in groten getale naar de zaal wist te lokken.