Het overlijden van auteur, activist en docent Amiri Baraka in 2014 leidde tot het oprichten van Heroes Are Gang Leaders, een collectief rond docent, fotograaf en dichter Thomas Sayers Ellis en saxofonist/componist James Brandon Lewis. Hun multidisciplinaire ‘literaire freejazz’ leverde hen in 2018 al The American Book Award for Oral Literature op, en wordt nu aan de man gebracht via een kersverse evenwichtsoefening: Artificial Happiness Button.
Het is vanzelfsprekend een project dat in tijden van Black Lives Matter, de steeds grotere scheuren in bestaande samenlevingssystemen, en ja, ook de Corona-crisis, een bestaansreden heeft. Heroes Are Gang Leaders is niet enkel een band of een project, maar een contemplatie over wat het betekent een (zwarte) artiest te zijn in de vroeg 21ste eeuw. De voorbije decennia was vooral hiphop het favoriete terrein om rhymes een plaats te geven, maar deze XL-kliek, met soms tot twintig muzikanten/zangers/dichters, duikt in de vrijere jazztraditie van o.m. Archie Shepp, al wordt er ook gerefereerd aan soul, hiphop, gospel en funk, zoals dat ook passeert in James Brandon Lewis’ trioalbums.
Die band, met bassist Luke Stewart en drummer Warren ‘Trae’ Crudup, is zowat de as waar het album rond gebouwd werd, met verder belangrijke rollen voor o.a. Janice Lowe (toetsen, zang), Heru Shabaka-ra (trompet), Devin Brahja Waldman (altsax), Thomas Sayers Ellis (teksten, voordracht) en nog een resem muzikanten en vocalisten. Ook Jaimie Branch en William Parker duiken een paar keer op. Het zijn meteen ook goede referenties, want Branch combineert al net zo graag invloeden, terwijl je in Parkers geval vooral moet denken aan o.m. zijn Curtis Mayfield-project (I Plan To Stay A believer) en het Raining On The Moon-project met zangeres Leena Conquest.
De artiesten hebben alleszins alles in het werk gesteld om muziek en woord in evenwicht te houden. Dat vereist een goede dosering (wat hier goed gelukt is), om het ene niet te laten te verdrinken in het andere en er geen te voluptueuze soep van te maken. Dat hebben ze hier begrepen, met heel wat muzikale passages die functioneel ten dienste staan van zangers en dichters, ook al blijven ze een bewegende massa van klank. Wat de zang/voordracht betreft, krijgt je ook een enorme variatie, van weelderige koren zoals je die hoort bij Kamasi Washington, bluesy call & response-momenten en zelfs een polyfone kermis à la Wu-Tang Clan, met sterk verschillende persoonlijkheden die elkaar als klankbord gebruiken. Het zorgt ervoor dat het engagement steeds artistiek ingebed wordt, en nergens te prekerig of pedagogisch overkomt.
Idem voor de muziek: broeierig en groovy, soms dromerig meanderend, dan weer lekker strak. Vanaf de titeltrack, een van Lewis’ composities, zit je in een strakke funk-modus, met een hechte ritmesectie en contemplatieve sax. “Don’t believe everything you sing” is het mantra, tot het uitdooft en overgaat in een nieuwe groove die dobbert en versnelt wanneer het nodig is. “Mista Sippy”, dat start met een sample over een lynching, is opgebouwd rond een baslijn van Stewart die de rode draad door deze ontbeende blues is. “Hurt Cult”, het enige stuk zonder lyrics (maar wel met de woordeloze zang van Margaret Morris), wordt gespeeld door de kleinste line-up van het album, een sextet, maar blinkt uit in een Spartaanse, hiphop-getinte trance met een ambient-vibe.
In “London Butterfield” krijg je opnieuw zo’n dobberende Lewis-groove, terwijl het veelzeggend getitelde “The Day We Gave The Globes Back” uitpakt met een Parliament/Funkadelic-vibe door die vervlochten stemmen en funky ritmesectie. Met een tweede deel gaan snelheid en energie omhoog en wordt de funk nog urgenter en vetter. Door die combinatie van geduldige opbouw en het ruimte maken voor de vocalisten, betekent het natuurlijk wel dat de individuele stukken behoorlijk lang kunnen worden. Met amper zeven stuks haalt het album toch bijna vijfenzeventig minuten, met in de staart nog twee stevige lappen: “It’s The End Of The Babysitting Of Traumatized Grown Ass Men” bevat lange passages die aanvoelen als romige, muzikale dromerijen (met Lewis deze keer op toetsen!), terwijl “Internet Kill Switch” ook z’n tijd neemt, met een intro die uitmondt in minutenlang spelen met woord en improvisatie om dan vervolgens open te bloeien in een bloedmooie, lichtvoetige groove met een sleutelrol voor William Parkers zingende bas.
Het maakt van Artificial Happiness Button een album dat er vrij goed in gaat, maar wel een inspanning vergt als je ten volle wil meekrijgen wat er aangeboden wordt. Het is een gelaagde rit waarvoor je je tijd moet nemen, maar het is vooral een geslaagd samengaan van woord en muziek, die beide acuut zijn, geworteld in het hier en nu, gestuwd door een positieve drive en de intentie om de pure aanklacht te overstijgen via literaire/muzikale scheppingskracht en samenwerking. Een hoopgevend lichtpunt in barre tijden.