Vier jaar. Drie gecancelde tours. The Talkies heeft voeten in de aarde gehad, maar nu is Girl Band terug. De tweede van het Ierse viertal is zo mogelijk nog ontwortelender dan die eerste.
Een paniekaanval. Daar begint het mee. Bijna twee minuten lang hoor je over pulserende elektronica de zwaar vervormde, uit de haak hijgende adem van zanger Dara Kiely die in de studio niet meer weet waar hij het heeft. Zo was het immers, en daarom. Want het was onder andere door die angsten dat Girl Band er zo lang over deed om er opnieuw te staan. En misschien was die vier jaar nodig, om de wereld toe te laten mee te zijn. Na vier jaar keert Girl Band terug in een muziekscene waarin bruut en woest, hoekig en dwars dankzij IDLES, Shame, Fontaines DC en andere Murder Capitals hipper is dan ooit. Plots klinkt debuut Holding Hands With Jamie niet zo gek meer als in 2015. Maar Girl Band speelt het spel niet mee. Ze zetten de stap vooruit die hen alweer voor de rest doet uit lopen.
Op The Talkies doet Girl Band doet niet meer aan grooves, gitarist Alan Duggan niet langer aan riffs en hooks. Een gitaar dient om te mishandelen, heeft hij geleerd van ontelbare voorgangers, en dat is wat er gebeurt. The Talkies is opgenomen in een 18e-eeuws landhuis. U hoeft dat niet te weten, u hoort het zo wel. Op zijn best is dit het auditieve equivalent van een gothic slasher-flick, vol dreiging en onverwacht uitbarstend geweld.
Die paniekaanvallen, dat was de vorige plaat, maar ook nu klinkt Dara Kiely alsof de zeven plagen van Egypte hem tegelijk op de hals zijn gevallen. Het zijn korte, elektrische stroomstoten, zoals in “Amygdela” of “Going Norway”, waarin gitaar en drum toch een sóórt van groove opzoeken. In “Shoulderblades” doet Duggan iets met zijn snaren dat vaagweg aan Jimi Hendrix doet denken, die keer dat hij het Amerikaanse volkslied vermangelde. Maar dan wel zonder de melodie. Kiely weet zelfs niet wat dat is, en krijst er zomaar wat op los. Ritmisch, dat wel; militair zelfs. De gitaar imiteert ondertussen een opstijgende straaljager.
Dit is The Talkies en wij hebben geen idee wat The Talkies is, maar we luisteren er wel al drie nachten op rij onophoudelijk naar. Misschien is dit hoe de hel klinkt op een goeie dag; schurend en knarsend, kriepend en krijsend, maar wel altijd net aanschurkend tegen iéts van ritme. Het is niet veel, maar dat is het. The Talkies fascineert door lelijkheid tot kunstvorm te verheffen. “Couch Combover”? Een treiterige tirade. “Oh Thanks Very Much / Oh Berry Smush” pest de frontman. Omdat hij een slecht karakter heeft? Omdat het kan; dat in elk geval. De gitaar doet weer iets wat eerder door een stervende Demogorgon geslaakt wordt, drum en bas hameren zichzelf de grond in. The Talkies is bomalarm en bom tegelijk.
En dan gaat Kiely in “Aibophobia” doodleuk aan het zingen. Kan hij ook, hoor. Hij moet het alleen willen. Het is een trucje dat hij herhaalt in “Laggard”, dat na vier minuten teringherrie stilvalt voor een heus singsongmomentje. Je kunt een Ier punker maken, maar het zal toch altijd een Ier blijven. “Prefab Castle” begint daarna als het schurend scharniertje, met akelig monotone zang van Kiely, hijgend pompen op de achtergrond, waarna vervolgens een soort van kerkklokken in de verte luiden en de song halverwege zijn acht minuten toch gaat galopperen. Vanzelfsprekend worden op de achtergrond onnoemelijke dingen gedaan met de gitaar; arm ding.
Outro “Ereignis” klinkt erna als een stuk van Bark Psychosis, die dag dat Graham Sutton alles kapot wilde: “Daar, doe ermee wat je wilt.” En zo voelt The Talkies nog altijd op Nacht Vijf; als te nemen of te laten. We weten nog altijd niet goed wat het is, maar we vinden het wel een fijn cadeau.