Met de soundtrack bij Lynne Ramsays nieuwste film levert Radioheads multi-instrumentalist zijn meest beklemmende werk in jaren.
Halverwege Lynne Ramsays psychologische thriller You Were Never Really Here schakelt het perspectief over naar dat van bewakingscamera’s. In zwart-wit registreren ze hoe Joe, vertolkt door Joaquin Phoenix, zich een weg baant door een hotel dat bevolkt wordt door enkele hooggeplaatste pedofielen en hun handlangers. Joe heeft een hamer vast. Het geweld wordt koel en van een afstand weergegeven. Alleen in de muziek verdampt alle schijn van een rustig tableau, ze duwt je met de neus op de feiten Daartoe behoren opengesperde zenuwbanen, houtsplinters onder vingernagels en hersenklonters in een plas op de vloer.
Met You Were Never Really Here is het de tweede keer dat Ramsay en Jonny Greenwood samenwerken. In 2011 zag Greenwood zijn naam al verbonden aan We Need To Talk About Kevin. Daarnaast heeft Greenwood een ongeschreven contract met Paul Thomas Anderson: voor elke nieuwe prent verzorgt hij de muziek. Op beider cv staan There Will Be Blood, The Master en Inherent Vice, en in 2017 weerklonk Greenwoods muziek gedurende zeventig procent van de gehele speelduur van Phantom Thread.
Bovenaan op Greenwoods loonbrief staat natuurlijk nog steeds dat hij multi-instrumentalist en arrangeur is bij Radiohead. Dat merk je soms als je naar You Were Never Really Here luistert; bij het maken van de soundtrack had Greenwood duidelijk nog een bladwijzer steken in A Moon Shaped Pool. De snaren op “The Hunt” worden hier niet minder mismeesterd dan ten tijde van “Burn the Witch”, en de elektronica van “Tree Synthesizers” en “Tree Strings” klinkt even broos als in “Daydreaming”. Die twee laatste nummers zijn overigens zo mooi dat ze op zichzelf voldoende bestaansreden zijn voor deze soundtrack.
Maar Ramsays film cirkelt rond een hoofdfiguur met diepe littekens op het lijf en in de geest, en de soundtrack heeft zich naar dat emotioneel gure klimaat te schikken. You Were Never Really Here is dus geen Radiohead-plaat, en ook de orkestrale staatsie die je in Phantom Thread kon horen is grotendeels afwezig. De nummers hebben een spaarzaam raamwerk, en vallen liever terug op ritme- en tempowissels dan op melodieën om een gevoel over te brengen. Dat werkt: de soundtrack is de polsslag van Joe.
Nu had Ramsay bij tientallen filmcomponisten kunnen aankloppen en gevoeglijk kale muziek met occasionele mokerslagen teruggekregen. Greenwood heeft Ramsays verzoek op zijn eigen, afwijkende manier ingewilligd, met weinig meer dan violen, een cello en een elektrische gitaar. In tracks als “The Hunt” en “YWNRH” buit hij de hogere registers van strijkerensembles uit om de illusie van een steeds verder aanzwellende spanning te creëren. Iets soortgelijks deed Hans Zimmer ook al in Dunkirk, maar Greenwood stuurt aan op disharmonie en ontwijkt daarmee het popcornfähige waarin Zimmer soms verzeilt. Door snaren eerder aan te slaan dan ze te bestrijken, creëert hij de analoge beats die “Sandy’s Necklace” en “Hammer and Tape” zo uniek en ijzingwekkend maken.
De muziek ontwikkelt een eigen persoonlijkheid, maar voelt zich nooit groter dan de film. Greenwoods rol blijft die van een begeleider, wat betekent dat deze muziek zich onwennig zal voelen op een platenspeler of in een concertzaal. Maar binnen de film heeft ze de autoriteit van een Vergilius die de onderwereld voor je kenbaar mag maken. In die hoedanigheid is ze wonderlijk fascinerend.