Er zijn er nog altijd die beweren dat de blues enkel goed kan klinken in handen van arme, zwarte Amerikanen met een alcoholprobleem, een lastig, al dan niet overleden wijf, een gat in elke schoen, een hond met drie poten en een gammele back porch met afbladderende verf; die beweren dat er exclusiviteit mee gemoeid is; of zoals het klonk bij Ma Rainey: “White folks hear the blues come out, but they don’t know how it got there.” Een toe-eigening die in het kader van z’n tijd volledig te begrijpen was, maar onmogelijk vol te houden is. Geen mens die immers nog kan twijfelen aan de integriteit van de Belg Tiny Legs Tim, die de nodige geloofsbrieven kan voorleggen om als een echte bluesman bestempeld te worden.
Meer dan een soloconcert naast de Dender in Geraardsbergen hadden we niet nodig om overtuigd te worden van ’s mans kwaliteiten als bluesmuzikant. West-Vlaming Tim De Graeve bouwt verder op de klassieke folk- en stadsblues, zonder het te vernieuwen en zonder al te grote gebaren of opzichtige gimmicks, maar wel met een ontegensprekelijke toewijding en eigen toets. Hardnekkig concerten spelen, ingaan op alle kansen die zich voordeden en die eersteling One Man Blues (2011) verstevigden zijn reputatie. Met de opvolger TLT wordt daar nu een vervolg aan gebreid.
En als armoede en/of geleden ellende een voorwaarde is om de blues te mogen spelen, dan mag De Graeve ook gerust z’n gang blijven gaan. Als twintiger liep zijn aangeboren leverprobleem uit de hand, kwamen er een paar transplantaties aan te pas, alsook een lang, lang herstel met de nodige complicaties, medicijncocktails en eindeloze doktersbezoeken. “Alles bij elkaar stond m’n leven zo’n 6 jaar stil”, tekent hij op. Het had ook een impact op De Graeve’s fysieke gestel – hij verloor een hoop kilo’s – wat hij met een knipoog verwerkte in zijn artiestennaam, nog zo’n bluestraditie.
De ziekte en het herstel (de wederopstanding) zijn ook een constante in zijn songs. Een jaar of vijf geleden maakte hij al zijn entree met o.m. “Cortisone Blues”, maar ook deze songs zitten volgestouwd met verwijzingen naar zijn medische verleden, de dokters en een hoop vervelende gevolgen. Maar het is dus ook een plaat die de tweeledigheid van de blues belichaamt. “The blues ain’t nothing but a good man feelin’ bad”, zei er ooit eentje, maar het is ook een verhaal van frustratie, pijn en gemis die vertaald worden in schoonheid en waardigheid. Het is de viering van het menselijke vermogen tot verbetering en overwinning. Dat maakt het tot een van de meest universele, pure en tijdloze muziekstijlen.
Bij De Graeve vertaalt het zich in songs die knap gebruik maken van de klassieke blueselementen en ingevuld worden met een eigen smoel. Zijn redelijk hoge, soms wat snerpende stem zorgt ervoor dat hij opvalt tussen de baritongrommers, maar dan is er ook nog het secure gitaarspel dat lijkt te lenen bij een aantal uiteenlopende stijlen, van de grootstedelijke sound van Chicago of Detroit tot de folkblues uit de Mississippi Delta. Belangrijkste verschil met One Man Blues is dat hij deze keer voor een aantal songs de uitstekende ritmesectie Mario Vermandel (contrabas) en Erik Heiman (drums) aan boord gehesen heeft, die z’n sound wat voller maken en een onweerstaanbare groove bezorgen.
Opener “Can’t Win Them All” is meteen een klasbak. “After all these afflictions, my mind is stronger than before”, zingt De Graeve, terwijl z’n spel en dat van de ritmesectie lijken te verwijzen naar de klassieke John Lee Hooker-sound van de jaren vijftig: een lekker voze, hypnotiserende shuffle. In “Please Dr. Please” wordt een versnelling teruggeschakeld, terwijl “When I Fall” dan weer aanleunt bij de stijl van een Junior Kimbrough en beelden oproept van sensueel bewegende, zweterige lichamen in een Zuiderse juke joint. De deep blues wordt dan weer het best uitgevoerd met “Pressure”, een traag kronkelende lap levenslessen uit moeders schoot.
Wie zich ooit liet bekeren door het soberder solowerk, die komt ook nu aan z’n trekken. Met “Breakin’ Down” wordt De Graeve’s fijne spel op de akoestische gitaar knap op de voorgrond gezet. Hier en daar lijken er de geesten van Lightnin’ Hopkins en Mississippi John Hurt in rond te waren. “Can’t Let Go” zorgt er dan weer voor dat je er zelf een stampend ritme bij denkt, terwijl het kwieke “Backbone Blues” de ideale aanloop is naar de sierlijk dansende, instrumentale afsluiter van het trio.
De blues heruitvinden doet Tiny Legs Tim dus niet, maar dat verwacht de liefhebber ook niet. Hij laat de vaste structuren en obsessies bestaan, maar beheerst de taal tot in de puntjes en weet er een persoonlijke draai aan te geven die door zijn overduidelijke overgave opnieuw leidt tot een prima album. Blues blijft een live genre bij uitstek (en gelukkig is hij voortdurend op een of ander podium terug te vinden), maar aarzel niet om een exemplaar van TLT (en meteen ook maar One Man Blues) mee te pakken na een concert.