Naast drie titelloze albums bracht Bram “Ignatz” Devens geregeld cassettes uit in beperkte oplages. Op deze tapes, waarvan vorig jaar een compilatie verscheen op het Kraak-label, liet Devens een wat afwijkende stem horen, alsook voorbodes van wat later op zijn Kraak-releases te horen zou zijn. Met zijn eerste lp op Conspiracy tast de experimentele bluesgitarist opnieuw zijn grenzen af.
De rauwere, aan Skip James verwante blues van III wordt ingeruild voor meer meanderende songs en experimenten die nauwer aansluiten bij de vrije songs van het debuut. Toch kan de evolutie van Devens niet volledig genegeerd worden. Een nummer als “At Night She Saw Her Son” mag dan wel het ijle gevoel van weleer omarmen, tezelfdertijd is de onderliggende melodie en structuur gelaagder dan op het debuut te horen viel. Een gevoel dat nog sterker tot uiting komt in het buiten tijd en ruimte staande “All That Is Left”.
Devens meet zich in deze song de allure aan van een Brits troubadour wiens laatste song de eeuwen getrotseerd heeft om toch nog gehoord te worden. Voor “The Back Seat” kruipt Devens dan weer in de rol van verloren bluesman wiens leed slechts overtroffen wordt door de vuile bluessong “The Quiet Woman”, die een start-stopmelodie heeft waarboven een enkele gitaarlijn zweeft. Het jazzy “Dance For Two Hundred (Or A Drink)” situeert zich in diezelfde periode (de jaren twintig van de 20e eeuw)met een speelse baslijn die het nummer domineert en daar verschillende klankpatronen rondom weeft.
Het relatief korte, instrumentale “Red River” is een nijdig stuk vreten dat in plaats van gitaarsnaren staaldraad gebruikt en zich snerpend voortbeweegt. Net als “Streets & Cars”, waar zenuwbanen de plaats van de snaren innemen, tast Devens de mogelijkheden van zijn gitaarspel af zonder te vervallen in schijnbare chaos of ongestructureerde experimenteerdrift. Zelfs wanneer hij de teugels meer laat vieren zoals in het ingehouden “Ashes”, blijft een gevoel van herkenning aanwezig.
In “Ashes” mompelt Devens een song lang voornamelijk in zichzelf terwijl hij bijna gedachteloos de gitaar beroert en elke tastbare melodie verbannen lijkt. “‘I Hate This City’ Boogie” speelt nog meer met de grenzen van het toelaatbare door onderhuids wel een melodie op te roepen maar ogenschijnlijk vooral een gevoel van onbehagen en vervreemding te scheppen. De grootste breuk met alle andere songs vormt evenwel “The Vaulted Chamber”, dat zich als een sjamanistisch ritueel ontplooit en elke houvast overboord gooit.
Op het eerste gehoor lijkt I Hate This City opnieuw een buitenbeentje te zijn, een album waarop Devens de evolutie van de eerdere “titelloze” albums verlaat voor enkele experimenten en tests. De marsrichting “pure blues” lijkt immers opnieuw ingeruild te zijn voor een terugkeer naar het oude, noisier geluid. Toch is het gevaarlijk om deze plaat als zomaar een uitstapje buiten het circuit te beschouwen, want daarvoor weet het album zich te sterk te profileren. I Hate This City heeft niet de interne coherentie van de Kraak-albums maar laat wel een artiest horen die zijn relevantie met elke release hard weet te maken.
I Hate This City is in een beperkte oplage van 500 exemplaren uitgebracht.