Rise Above Records, 2010
Vanuit het niets – enfin, het Zweedse niets – verscheen dit jaar
Ghost. Ze produceerden een demo en tekenden vervolgens meteen bij
Rise Above Records, misschien wel het sterkste metal-label van dit
moment. Bovendien staan ze ook nog eens te pronken op de affiche
van de komende editie van het Roadburn-festival. Een onnavolgbare
prestatie, waardoor hun debuutplaat ‘Opus Eponymous’ hoge
verwachtingen met zich meedraagt.
Maar waaruit bestaat dit instant succes eigenlijk? De bandleden
zijn volledig anoniem (in hoeverre dat dit mogelijk is in het
internettijdperk), de vijf die instrumenten bespelen blijven live
doodleuk achteraan het podium staan, omhuld in lange gewaden. In
scherp contrast valt er niet naast de zanger te kijken, die als
vrij geïnterpreteerde antipaus tot zijn publiek staat te prediken:
gekleed in een ruim kleed, een skelet op zijn aangezicht
geschminkt, en boven die schedel een mijter met – hoe kan het ook
anders – een omgekeerd kruis.
En waar zingt zo’n antipaus dan over? Ah, over zijn beste vriend
Satan, natuurlijk. Gebruikmakend van allerhande koosnaampjes –
gaande van ’the dark architect’ tot ‘you rebel chief’ – zingt hij
wat voor een toffe gozer Lucifer wel niet is, en gaandeweg passeren
er ook wel eens wat heksen en de draagmoeder van de Antichrist
zelf. Een vrolijke bende is het allerminst.
Dat Satanisme is heus niet serieus bedoeld, dat kan gewoon niet.
Neem bijvoorbeeld de volgende passage: “Our father, who art in
hell, unhallowed be thy name. Cursed be the sons and daughters of
thine Nemesis, whom are to blame. Thy kingdom come, nemA.” Het is
gewoonweg niet mogelijk dat iemand dit geschreven heeft met het
gedacht dat dit een geslaagde duistere lyric is.
Belangrijker is dat deze hele duivelaanbidding-thematiek even
amusant als belachelijk is: het doet denken aan oude 70’s
horrorfilms, en vanuit dat perspectief zijn de teksten net genoeg
tongue in cheek, zonder té duidelijke knipogen te geven. We merken
dat het maar voor de grap is, ook al wordt het volkomen serieus
gebracht.
Om het helemaal af te maken beschikken de antipaus en zijn
satanisten ook nog over een muzikale meerwaarde, die geheel binnen
de horrorsfeer past: een galmend kerkorgel. Door die drie centrale
factoren is het enerzijds moeilijk om Ghost serieus te nemen, maar
het is minstens een even grote uitdaging om je niet bijzonder sterk
met ‘Opus Eponymous’ te amuseren.
Deze spookhuisrock (hoe kan je zo’n band anders categoriseren?)
is bijzonder cheesy, maar het is ook een behoorlijk
unieke, opvallende stijl. De occulte rock (in de stijl van Coven’s
meesterwerk uit 1969, ‘Witchcraft Destroys Minds and Reaps Souls’)
is door het succes rond de magistrale Nederlanders van The Devil’s
Blood dan wel aan een sterke heropleving bezig, Ghost toont toch
wel een enigszins alternatieve blik op het genre.
Maar hoe klinkt die spookhuisrock dan precies? Wel, heel wat
minder heavy dan je zou verwachten. Er zijn wel degelijk raaklijnen
met New Wave of British Heavy Metal-klassiekers als een Witchfinder
General, maar muzikaal is dit hoogstens middelharde rock à la Blue
Öyster Cult. Het album kent een handvol toffe riffs die zonder al
te veel distortion gespeeld worden, hoewel het in combinatie met
het orgel sporadisch voor een heksenketel kan zorgen.
Ook de ritmesectie staat behoorlijk ingetogen te spelen, waarbij
de anonieme muzikanten hun talenten (ongetwijfeld verkregen door
Beëlzebub zelve) volledig mogen ontbolsteren op instrumentale
afsluiter ‘Genesis’. Qua zang klinkt het dan wel duister en
sfeervol, maar dat effect wordt volledig gecreëerd door middel van
een zuiver stemgeluid, zonder ooit te rauw of laag te gaan. Dit is
in feite behoorlijk toegankelijke muziek, die zelfs op de
commerciële radio niet zou misstaan… op het gebruikelijke
‘zeszeszes’ na, weliswaar.
Uiteindelijk beschrijft de band zichzelf simpelweg als powerpop,
en daar valt eigenlijk vrij weinig tegen in te brengen. Ghost
schrijft niet al te zware, maar bijzonder catchy muziek. Sommige
nummers zoals ‘Ritual’ of ‘Death Knell’ zouden muzikaal zelfs een
groep als Abba nauwelijks misstaan. Wanneer zo’n muzikale
luchtigheid gecombineerd wordt met het eerder genoemde
carnavalssatanisme (en zonder dat de sterkte van de
nummers daaronder lijdt), kan een album niet snel saai worden.
‘Opus Eponymous’ krijgt daar met zijn magere 34 minuten de tijd
ook niet voor: ergens is dat misschien wel jammer, al is het
moeilijk te stellen of deze muziekstijl ook een uur lang zou weten
te boeien. En daarbij: ik speel dit album veel liever tweemaal af
zoals het is – kort, zonder slechte nummers – dan wanneer het
onnodig uitgesponnen zou zijn en aangevuld met minderwaardig
materiaal. Want uiteindelijk is ‘Opus Eponymous’ een bijzonder
sterk debuut, meer zelfs: zowat het tofste half uur muziek dat ik
dit jaar gehoord heb.
En dan nu iedereen in koor: ‘S-A-T-A-N!’