"Jazz is voor oude mannen." Dat is zowat het antwoord dat u van een doorsnee tiener kan verwachten wanneer u hem vraagt naar zijn jazzappreciatie. Toch is het grotendeels een foute stelling, want het zijn vandaag doorgaans niet de oude mannen die vernieuwen en interessant zijn in de jazzwereld, maar net het jong(er) geweld dat met volle goesting allerlei nieuwe horizonten verkent.
Veel (maar uiteraard lang niet alle) jazzmuzikanten uit vorige generaties spelen vaak niet meer met de edge en durf van hun vroege, vernieuwende werk. In dat opzicht kan Herbie Hancock als typevoorbeeld dienen. In de jaren zestig brak de man door met eigen werk, maar vooral als lid van Miles Davis’ tweede kwintet en als spilfiguur in de fusion scene van de seventies wist hij zichzelf tot een van de groten te bombarderen. Hij slaagde er toen ook in om te doen wat Miles Davis nooit gelukt was: doorbreken naar het grote publiek met een mengvorm van jazz en funk. Met Head Hunters leverde Hancock in 1973 een van de populairste jazzplaten ooit af, maar dat was meteen ook zijn laatste grote wapenfeit. Niet dat Hancock niet meer populair is, en wat hij presteert, is zelden minder dan genietbaar, maar iets echt indrukwekkends heeft de man al in geen tijden meer gemaakt.
Misschien is het nieuwe The Imagine Project dan wel een return to form? Wanneer echter het woord coveralbum valt, zullen velen de hoop al laten varen, en dat is helaas niet geheel onterecht. The Imagine Project is echter niet zomaar een allegaartje van songs die Herbie graag hoort en eens zelf wou spelen, maar een geheel met een concept en al. Hancock omschrijft het zelf als "an effort to show the power and beauty of global collaboration as a golden path to peace". We horen u al denken dat het een echte hippieplaat is geworden, en daarmee heeft u het nog niet eens zo mis.
Uitgangspunt is John Lennons "Imagine", de overbekende song waarin Lennon luidop droomde over een betere wereld. Het nummer was een late naschok van de hippiebeweging, een anthem voor een subcultuur die ondertussen al failliet was gegaan. Toch blijven de idealen van de song aanspreken, hoe naïef ook. Ook Hancock wil met zijn plaat bijdragen tot een betere wereld door "Imagine" en andere inspirerende songs te herwerken en te laten inspelen door muzikanten uit alle hoeken van de wereld (helaas allemaal vrij bekende artiesten uit de wereldmuziekscene). Andersglobalisme dus; op zich een mooi ideaal, maar is het ook een verrijking voor het muzikale landschap?
Die vraag is niet makkelijk te beantwoorden, want hoewel de hele plaat goed in het oor ligt, is er van vooruitstrevendheid en echt gedurfde samenwerkingen niet echt sprake. Bovendien zijn een aantal van de keuzes van Hancock en producer Larry Klein nogal twijfelachtig. Wie ooit op het idee is gekomen om P!nk "Imagine" en "Don’t Give Up" (van Peter Gabriel) te laten krijsen (beiden in duet met een eveneens behoorlijk gemiscastte John Legend), verdient een stevig pak billenklets. Geen enkele song is echt pijnlijk om te aanhoren, maar sommige zijn wel weinig opmerkelijk zoals "La Tierra" (wat nauwelijks een cover kan genoemd worden omdat Juanes het hier zelf opnieuw inzingt). Ook "Tomorrow Never Knows" moet eraan geloven in een behoorlijk zoutloze en instant forgettable versie van de Dave Matthews Band.
Andere covers zijn dan weer beter geslaagd. Zo wordt "The Times They Are A’Changin’" in een charmant jazz meets Irish folk en West-Afrikaanse harp (van Toumani Diabaté)-jasje gestoken. Het enige écht indrukwekkende moment van de plaat situeert zich in Sam Cookes "A Change Is Gonna Come", waar de band een ijzersterke muzikale prestatie neerzet tijdens het langgerekte instrumentale eindstuk (het stuk met zang van James Morrison is helaas minder de moeite). Hancock, drummer Vinnie Colaiuta en bassist Tal Wilkenfield creëren hier een sfeer die we de laatste tijd veel te weinig horen in Hancocks muziek. Het is een sfeer van geïnspireerde improvisatie, die doet denken aan ’s mans vroege klassiekers als Takin’ Off of Maiden Voyage.
The Imagine Project bestaat dus uit enkele goede covers, een aantal weinig gedurfde vertolkingen en één moment van ongeveer drie minuten dat echt indruk maakt. Het is niet het misbaksel (of het meesterwerk) dat men er elders van maakt, maar een sterke plaat is het evenmin. Dat Herbie het nog kan als hij wil, staat dus vast, maar of het er ooit nog zo magistraal als vroeger zal uitkomen, is nog maar de vraag.