Het is weer zomer, de zon schijnt en dus laat de radio op tijd en stond een vrolijk popdeuntje op de luisteraars los. U spitst de oren wanneer u een tekstflard uit een of andere klassieker meent te herkennen. Lieflijke meisjesstem? Check! Nogal donkere tekst? Check. Aanstekelijke muziek? Check. Instant zomergevoel? Dubbel check. Dat moet Nouvelle Vague wel zijn.
Toen het Franse Nouvelle Vague zichzelf zo’n vijf jaar geleden aan de wereld voorstelde met het plan om een plaat te maken vol vrolijke bossanovacovers van bekende newwaveklassiekers, deed dat menig wenkbrauwenpaar fronsen. Maar kijk, de eerste plaat werd goed onthaald en dus kwam er een vervolg. Nu ze op hun derde album het trucje nog eens overdoen is het duidelijk dat het tijdelijke zijproject een fulltime bezigheid geworden is.
Voor die derde plaat, die ze weinig geïnspireerd 3 doopten, besloten producers Marc Collin en Olivier Libaux om toch enkele veranderingen aan te brengen aan de succesformule. Op de vorige plaat, Bande A Part, werd hier en daar al geëxperimenteerd met reggae en ska, maar op 3 wordt er nu ook gevist in de country- en bluegrassvijvers. Niet meteen de meest hippe genres van het moment, maar dat maakt de uitdaging des te aantrekkelijker. Een groter muzikaal contrast is bijna ondenkbaar: de coolheid van de new wave tegenover de vrolijke, volkse country. Je kunt Nouvelle Vague als covergroep veel verwijten, maar ze maken het zichzelf in ieder geval niet gemakkelijk.
Toch blijken ook de gecoverde artiesten niet vies van het experiment, want de échte nieuwigheid op 3 ligt bij de stemmen. De exotische chanteuses zijn natuurlijk opnieuw van de partij, maar deze keer worden ze regelmatig bijgestaan door de echte new wavers van toen. Zo zingt Martin Gore mee op de erg leuke cover van zijn Depeche Modes “Master & Servant”, dat zowaar een zomerhit in disguise blijkt te zijn. Ook Ian McCulloch, frontman van Echo & the Bunnymen, leent zijn stem aan een eigen nummer. Na een totale make-over moet “All My Colours” ook in luchtige-zomerjurk-versie niet onderdoen voor het origineel. De échte ster is hier echter Nouvelle Vague-habitué Melanie Pain, die haar verleidelijkste beentje voorzet in beide duetten en zo van de twee songs meteen de hoogtepunten van de plaat maakt. Ook “Parade” van Magazine is leuk bewerkt, al flirten Barry Adamson en Nadeah Miranda af en toe met de dunne grens tussen pathos en gezeur. Maar ook zonder bekende stemmen lukt het: Simple Minds-cover “The American” is absoluut te pruimen, net als “Road To Nowhere” van Talking Heads.
Zoet, zomers en zwierig is Nouvelle Vague duidelijk nog steeds, maar de nieuwigheid is er intussen af. En helaas, samen met de gewenning duikt halverwege de plaat onvermijdelijk de verveling op. Vanaf de ronduit irritante cover van “Ça Plane Pour Moi” — lekker uptempo, maar gezongen in een Frans dat de haren op je armen recht doet staan — gaat het steil bergaf. “God Save The Queen”, waarin de Sex Pistols oorspronkelijk tekeer gingen als de duivel in een wijwatervat, is in een romantisch jasje gestoken en blijkt plots van alle ironie verstoken. Helaas is met de punk ook meteen alle pit vakkundig uit het nummer verwijderd en blijft er niet veel meer over dan schoonmoeder-friendly muzikaal behangpapier. Ook “So Lonely” van The Police is zo braaf gezongen dat het bijna een slaapliedje wordt.
Het muzikale universum van Nouvelle Vague vertoont nergens scherpe kantjes en dat zorgt ervoor dat het allemaal nogal voorspelbaar wordt. De enige wrijving die zich voordoet, zijn de lieflijke stemmen van de zangeressen die zich tegen je trommelvlies aanschurken. Het idee is leuk, de uitvoering oké, maar we kunnen ons bij deze derde plaat helaas niet van de indruk ontdoen dat het geheel grotendeels tot weinigzeggende liftmuziek verworden is.