106 min. / USA /
2007
Een mens mag nooit de kracht van woorden onderschatten. In 2006
gaf George Bush een interview aan Amerikaans journaliste Katie
Couric, waarin hij zei: “Wij (de VS) martelen niet.” Maar hij zei
er wel meteen bij dat de mensen met wie de Amerikaanse troepen in
Irak te maken hadden, tot “de slechtsten van de slechtsten
behoorden”, en dat je die dus niet met een zachte hand kunt
aanpakken. Welke vrijheden Bush zichzelf en zijn leger toedicht
onder dat motto, is natuurlijk een open vraag. In ieder geval
herinnert iedereen zich de foto’s uit de Amerikaanse gevangenis in
Abu Ghraib – gevangenen werden seksueel vernederd, gedwongen om
naakt te poseren voor foto’s, ze werden bedreigd met elektrocutie,
kregen zakken over hun hoofd, werden geslagen en ga zo maar door.
Naar de definities van de meeste mensen denk ik dat dat wel
degelijk marteling zou zijn. De wantoestanden in Abu Ghraib werden
een eerste krachtig signaal naar het Amerikaanse volk dat de
rechtvaardige vrijheidsoorlog tegen de terroristen een erg kille
schaduwzijde had. Maar de VS martelt niet – Abu Ghraib werd
afgeschreven als een geval van “een paar rotte appels” die hun
boekje te buiten waren gegaan en navenant bestraft zouden worden.
Geen enkele hogere officier werd betrokken bij het schandaal.
Alex Gibney, de filmmaker die ons enkele jaren geleden ook al
het indrukwekkende ‘Enron: The Smartest Guys in
the Room’ gaf, traceert in zijn Oscarwinnende docu ‘Taxi to the
Dark Side’ echter de verantwoordelijkheid voor de folteringen in
Amerikaanse gevangenissen tot veel hoger op de voedselketen. Niet
alleen wisten de officieren van de praktijken af, ze hadden er
impliciet het bevel toe gekregen vanuit Washington om die uit te
voeren. Een lange lijst van mogelijke psychologische en fysieke
drukmiddelen werd met een stevige knipoog verdeeld onder de
verantwoordelijke ondervragers. Schreeuwen tegen de gevangenen, hen
niet laten slapen, hen lange tijd recht laten staan met hun handen
boven hun hoofd geketend, inspelen op individuele fobieën (met
honden, slangen, insecten), en meer van dat leuks. Geen marteling,
maar… hoe zullen we het noemen? “Ondervraging met druk?” Verzin
gerust het eufemisme dat je het beste uitkomt.
Gibney gebruikt het geval van Dilawar, een Afghaanse
taxichauffeur, als uitgangspunt voor zijn verhandeling over
Amerikaans machtmisbruik in het Midden-Oosten. Dilawars verhaal is
niet uitzonderlijk in het groeiende canon aan gruwelverhalen uit
die hoek van de wereld, maar is wel representatief voor de algemene
situatie en, omdat het plaatsvond in december 2002, geeft het ook
aan dat de martelingen niet begonnen in Abu Ghraib. Dilawar werd op
5 december met zijn taxi tegengehouden aan een Amerikaans
checkpunt, waar een elektriciteitsstabilisator in zijn wagen werd
aangetroffen. Een goed betaalde informant wees Dilawar aan als één
van de verantwoordelijken voor een raketaanval op een Amerikaanse
basis – de taxichauffeur wist van toeten noch blazen, maar werd
overgebracht naar de Bagram-gevangenis, waar hij vijf dagen later
overleed. Ze hadden hem zo hard geslagen dat er een bloedklonter in
zijn longen terecht was gekomen.
Het is fascinerend om de bewakers te zien die Dilawar zo
hardhandig hebben aangepakt – zoals ze er bij zitten wanneer Gibney
ze interviewt, lijken ze zachtaardige, op z’n minst redelijk
intelligente mensen die geen vlieg kwaad zouden doen. Maar ze
hadden hun orders. “Ik wist wel dat ik er niets nuttigs mee te
weten zou komen,” zegt één van hen, “maar ik kreeg het bevel om
tegen één van de gevangenen te gaan roepen, dus deed ik dat.
Uiteindelijk riep ik de ingrediënten van mijn cornflakes tegen
hem.”
Met behulp van getuigenissen en (al dan niet) officiële memo’s
levert Gibney onomstotelijke bewijzen dat de folteringen in
Afghanistan en Irak niet alleen geweten waren in de hoogste kringen
in Washington, maar dat ze zelfs in nauwelijks verhulde termen
werden aangemoedigd. Naarmate de orders naar beneden gingen in de
chain of command en terecht kwamen bij soldaten van lagere
rang, werden de eufemismen zeldzamer en de handen vuiler. De
soldaten die effectief elektroden op de geslachtsdelen van de
gevangenen plaatsten, kunnen niets ontkennen. De officieren en
politici hoog boven hen wassen hun handen in onschuld.
Gibney weet de thesis van zijn documentaire dus zeker en vast
sterk te maken – voor zover iemand er nog over twijfelde dat de
Amerikaanse overheid wel degelijk weet wat zijn soldaten uitvreten,
kunnen die twijfels nu officieel worden opgeborgen. De mix van
interviews, archiefbeelden en papierwerk is erg klassiek, maar het
werkt wel. ‘Taxi to the Dark Side’ heeft een sterke spankracht –
het tempo blijft steeds hoog liggen, en hoewel er maar weinig
informatie twee keer herhaald wordt, is er nergens een moment
waarop de kijker niet begrijpt wat er aan de hand is.
Anderzijds is er wel een belangrijke vraag die de regisseur niet
(of niet voldoende) stelt, en dat is die van individuele
verantwoordelijkheid. De soldaten in Bagram en Abu Ghraib stonden
onder expliciete of impliciete orders om te doen wat ze hebben
gedaan. Maar uiteindelijk zijn ze geen robotten – ze hadden de
mogelijkheid om nee te zeggen, hoe moeilijk dat ook was. Zij waren
het die de folteringen uitvoerden, en zelfs grijnzend met de
naakte, vernederde en fysiek uitgeputte gevangenen op de foto
gingen staan. Waarom zeiden ze niet: “vergeet het, hier doe ik niet
aan mee”? Waar zat hun persoonlijk moraliteitsgevoel? Het antwoord
op die vragen is waarschijnlijk erg complex, maar dat maakt het
alleen maar extra jammer dat Gibney er niet serieus achter aan
gaat. Hij legt de schuld bij de figuren aan de top, en daar heeft
hij absoluut gelijk in. Maar de man die de trekker overhaalt, moet
toch op z’n minst gedeeltelijk verantwoordelijk gehouden
worden?
‘Taxi to the Dark Side’ is in ieder geval een fascinerende blik
op een corrupte machtsstructuur die bovenal zichzelf veilig wilt
stellen, zodat het verder kan gaan met corrupt zijn. En als het
misgaat, is het het voetvolk dat wordt opgeofferd – ze zijn nog net
niet zo misbaar als de Afghanen en Irakezen die ze gevangen houden,
maar toch.