96 min.
/ USA / 2006
Nadat de alomtegenwoordige Scarlett Johannson verleden jaar met
maar liefst drie films de status van Hollywood’s
sweetheart en collectieve natte droom van mannen overal ter
wereld mocht veroveren, lijkt 2006 een beetje het jaar te worden
waarin ze met het mooie hoofd tegen haar eigen beperkingen als
actrice opbotst. In Brian De Palma’s ‘The Black Dahlia’ mag
ze twee uur lang met een pruilmondje rondlopen en mooi wezen,
zonder dat er van een echt personage sprake is, en in Woody Allens
‘Scoop’ blijkt dat ze als comédienne nog heel wat te leren heeft.
Een jaar nadat Johansson schitterde in Allens ‘Match Point’ (zijn beste
in jà ren), gaan zowel regisseur als muze pijnlijk op hun bek met
een opvolger die zwaar te lijden heeft aan zowat alle kwalen die
een komedie kunnen plagen. De belangrijkste: een nijpend gebrek aan
goede grappen.
Johansson speelt Sondra Pransky, een Amerikaanse studente
journalistiek in Londen, die op een dag bezoek krijgt van het spook
van een overleden, legendarische krantenman (Ian McShane). Die weet
haar te vertellen dat upper class rijkeluiszoontje Peter
Lyman (Hugh Jackman) The Tarot Card Killer zou zijn, een
gevreesde seriemoordenaar. Hoe hij dat weet? Hey, ook in het
dodenrijk wordt er duchtig geroddeld. Sondra gaat achter de zaak
aan, in de hoop er haar reputatie mee te vestigen, en wordt daarbij
geholpen door hypernerveuze goochelaar Sid Waterman (Woody Allen
zelve). Gaandeweg (u had ‘m nooit zien aankomen), wordt ze echter
verliefd op Lyman.
Niet veel nieuws onder de zon dus, voor iedereen die ooit al
eens een Allen-komedie heeft gezien. Nadat de legendarische
zeventiger zich glansrijk wist te herbronnen in Engeland met ‘Match
Point’, valt Allen weer terug in al die oudbakken, routineuze
situaties die we sinds het midden van de jaren negentig al talloze
keren van hem hebben gehad. Zó vertrouwd voelt ‘Scoop’ aan, dat ik
me niet van de indruk kon ontdoen dat ik een fiks aantal grappen
ook effectief al eerder had gehoord. “Ik werd joods geboren,” horen
we Allen zeggen, “maar toen heb ik me bekeerd tot het narcisme.”
Een tamelijk leuke one-liner, maar ook één die rechtstreeks uit een
kortverhaaltje komt dat hij al in de jaren zeventig heeft
geschreven. (Ik veronderstel dat de meeste mensen in het publiek
dat niet zullen weten, maar maakt dat feit dit soort van
zelfplagiaat oké?) En dat kaliber van grappen zit er nog in: Woody
rijdt met een auto het beeld uit, waarna we een luide knal horen.
Johansson wil de aandacht van Jackman trekken door zich in een
zwembad te smijten en te doen alsof ze verdrinkt; enter Woody:
“Hey, ik hoorde je verdrinken, dus ik heb m’n koffie opgedronken en
toen ben ik komen kijken”. Woody treedt op voor een volle zaal
wanneer plotseling het spook van de journalist z’n kop laat zien,
gevolgd door luid applaus van het publiek. Noem maar op – of je die
situaties en grappen nu expliciet kunt plaatsen in het eerdere werk
van Allen of niet, de geur van mottenballen blijft er in ieder
geval sterk overheen hangen. Been there, done that.
De vertolkingen helpen ook niet. Hugh Jackman is weinig
opmerkelijk maar wel oké als Peter Lyman, maar het is Scarlett
Johansson die ongelooflijk teleur stelt in de hoofdrol. Allen zelf
is klaarblijkelijk zo zot als een mus van zijn nieuwe leading
lady (geef hem maar eens ongelijk), maar van veel komische
timing kun je haar voorlopig nog niet beschuldigen. Ze loopt rond
met een brilletje dat erin moet slagen om haar een seutig uiterlijk
te geven, maar die illusie werkt vanaf het begin al niet, zelfs
niet vóór we haar in badpak te zien krijgen. En verder ratelt ze
haar dialogen op een hypernerveuze manier af, waarmee ze haar
plaats mag innemen in de lange rij acteurs die in een Woody
Allenfilm gewoon een imitatie van hun regisseur proberen te geven.
In plaats op zoek te gaan naar een reëel personage, neemt ze er
simpelweg genoegen mee een typetje te spelen, een karikatuur. De
regisseur zélf doet weer wat hij altijd heeft gedaan en stottert
zich een weg doorheen de film, maar het gekwetter dat ooit zo
geïnspireerd en goed getimed leek, begint hier pijnlijk veel weg te
krijgen van het gestamel van een oude man die z’n tekst gewoon niet
in één keer uit z’n mond krijgt. Voor de eerste keer ziet Woody er
zo oud uit als hij is en het is ronduit oncomfortabel om naar te
kijken.
De plot lijkt dan weer een komische variant op de thema’s van
‘Match Point’ en,
als voorloper daarvan, ‘Crimes and
Misdemeanors’. De verhaallijnen die in dramatische vorm
aanleiding gaven tot twee van zijn beste films, weten in hun
komische vorm echter niet te overtuigen. Apart van de emotionele
impact van ‘Match
Point’, had die film ook gewoon een verhaal dat erg soepel in
elkaar klikte en aan het einde behoorlijk suspensevol werd. Hier
lijkt alles erg vergezocht, zelfs voor een komedie. Allen zoekt
naar een evenwicht tussen fantasie en realisme, maar vindt het
niet. Enerzijds hebben we scènes aan boord van een schip naar het
hiernamaals (Magere Hein zelve staat met z’n zeis over de schouder
op de boeg de wacht te houden) en geesten die te pas en te onpas
hun opwachting maken. Maar anderzijds wil Allen ook weer een
statement maken over het klassenverschil in Engeland, met de éne
scène na de andere waarin hij oncomfortabele moppen staat te tappen
op upper class parties. En die twee werelden, fantasie en
realiteit, gaan maar moeilijk samen.
Natuurlijk is ‘Scoop’ ook niet bedoeld als Grote Cinema (wat met
‘Match Point’ wél
het geval was). Allen heeft hier niets meer willen maken dan een
luchtig tussendoortje, maar zelfs om die beperkte ambities waar te
maken, is de film gewoon niet grappig genoeg. Misschien moest Allen
zich in de toekomst maar gewoon beperken tot regisseerwerk. Van
drama’s, want het is daar dat zijn krachten blijkbaar liggen, de
laatste jaren.