
Ik zal het maar onmiddellijk toegeven: ik ken Dan Bejars
discografie niet uit het hoofd. Meer nog, ik heb vast van de helft
van zijn platen nog niks gehoord. Ik kan dus moeilijk vaststellen
of ‘Destroyer’s Rubies’ de meest toegankelijke plaat is uit zijn
productieve carrière, zoals velen blijken te beweren.
Toegankelijker dan ‘Your Blues’ zeker wel, maar op zijn eigen
manier minstens even bevreemdend.
‘Destroyer’s Rubies’ opent met een muzikale tirade van een kleine
tien minuten. Wie niet vertrouwd is met de poëtische stijl van
Bejar, krijgt al meteen een stortbad te verwerken. Bejars nummers
gaan over alles en over niets tegelijk: hij associeert met de losse
hand, knoopt weinig of geen rode draden doorheen zijn songs, en
deze zitten dan nog eens propvol met deiktische elementen;
waarschijnlijk zijn het er veel meer dan ik zelf kan opmaken. Je
hoeft heus niet te schrikken wanneer je hem schijnbaar regels uit
nummers van andere groepen hoort citeren, want dat doet hij
inderdaad. Hij gebruikt ook vaak dezelfde metaforen doorheen dit
album; metaforen die hij zelfs ook al op vorige albums hanteerde.
Kort samengevat is Bejars poëzie een doolhof waar je best niet te
diep in dwaalt; probeer er gewoon van te genieten.
Daar komt natuurlijk ook Bejars lome zangstijl bij. Hij klinkt
eigenlijk een beetje als een vocale spast; zijn stem kan zich in
enkele regels door venijn, passie en overenthousiasme wringen.
Verder wordt je per nummer meerdere malen met een segmentje
“ladadada” om de oren geslagen; het hoort er allemaal bij. Verwacht
je qua structuur ook maar aan wat verrassingen. De nummers die hij
regelmatig levert voor The New Pornographers zijn op dit vlak
doorgaans makkelijk onder “pop” te catalogeren, maar hier is dat
zeker niet zo simpel, zeker niet als je puur op zang en tekst
afgaat.
De muziek staat qua complexiteit op haar beurt in schril contrast
met de tekst. ‘Destroyer’s Rubies’ staat vol met strakke deuntjes
die afwisselend doen denken aan de ’70s (denk hierbij misschien aan
het werk van Tom Petty & the Hearbreakers uit die periode),
lo-fi akoestische juweeltjes, alsook indie rock zoals die enkel aan
het begin van de jaren ’90 werd gemaakt (ik denk hier vooral aan
Pavement en Sebadoh). Natuurlijk is dit geen alledaagse formule
voor iets wat in se gewoon de zoveelste plaat van een
singer/songwriter is, maar Bejar past deze methoden zo consequent
toe dat het allemaal minder opvalt. Het is trouwens niet ongewoon
voor Bejar om midden in een nummer plots van stijl te
wisselen.
Het album opent, zoals hierboven vermeld, met ‘Rubies’, een nummer
dat je misschien nog het beste kunt vergelijken met de inleiding
tot een wetenschappelijke studie. Het fijne aan deze song is niet
alleen dat Bejar het uitgetekende muzikale spectrum blootlegt
(eindigend met een prachtig stukje lo-fi), maar ook dat er meerdere
verwijzingen naar toekomstige nummers te vinden zijn. Voeg hier een
solerende drummer aan toe, en je hebt een klassieker onder Bejars
creaties. Fans van de man hebben een “Destroyer drinking game”
opgesteld. Ik kan u verzekeren dat de meesten onder ons lazarus (of
gewoon morsdood) zouden zijn indien we de regels op dit nummer
zouden toepassen.
De rest van de plaat vertoont meer eenzijdigheid en focus, iets wat
tot aan de laatste paar nummers goed lijkt te lukken. Het is
eigenlijk jammer dat Bejar zijn minst geïnspireerde momenten
beleeft op die nummers waar hij nieuwe instrumenten in het spectrum
introduceert, meerbepaald de wurlitzer bij ‘Watercolours Into the
Ocean’ en het orgel bij ‘Sick Priest Learns to Last Forever’.
De perfectie moet Bejar dus nog bereiken, maar ondertussen zijn we
toch nog even zoet met deze plaat. Ik twijfel er geenszins aan dat
‘Destroyer’s Rubies’ evenzeer de meningen zal verdelen als eerder
werk, maar dat neemt niet weg dat dit waarschijnlijk een van dé
essentiële platen van 2006 is. Als u tot dusver Destroyer links
hebt laten liggen wegens “te riskant”, is dit een uitgelezen moment
zijn om toch eens te proeven van deze poëtische wildgroei.