Het wordt er niet beter op voor Jenny Lewis. Nadat The Voyager het verslag werd van hoe Rilo Kiley uit elkaar viel, haar vader stief, en ze worstelde met slapeloosheid en depressie, was het de volgende vijf jaar tijd voor een break-up, en een definitief afscheid van haar moeder. Genoeg voor een nieuwe plaat, maar ook op On The Line verliest de zangeres zich niet in haar miserie. Daarvoor is haar pop-instinct te sterk.
“I wasted my youth”. Ze zingt het zo onschuldig, met een naïeve “doo doo doo doo” en een vingerwijzing naar Candy Crush er achter aan dat de heroïneverwijzing nauwelijks opvalt. We zijn twee nummers ver en de toon van On The Line is gezet. “Heads Gonna Roll”, zong ze al in de opener en dat mocht ex-lief Jonathan Rice zich aantrekken, ook de relatie met haar moeder moest dringend herbekeken worden. Aan twintig jaar vervreemding kwam abrupt een einde toen die aan leverkanker bleek te lijden, haar drugsverslaving die dochterlief als tienersterretje moest financieren kon niet anders dan voorzichtig vergeven worden. “In the middle of love / I’m the little white dove / I’m the heroin”, ziet Lewis zichzelf in een steriele hotelkamer, een beetje cynisch met woorden spelend.
Don Was legt er een lekker en typisch baslijntje onder. Hij is maar één van de vele Grote Namen die op On The Line hun opwachting maken. Om te zien wat voor netwerk Lewis sinds die eerste muzikale passen met indiebandje Rilo Kiley heeft opgebouwd, volstaat het om de guestlist te overschouwen. Er is Beck, die een aantal songs producete, stichtend Heartbreakerslid Benmont Tench laat zijn Hammondorgel weerklinken, en ergens zit Ringo Starr — ongetwijfeld breed grijnzend — wat trommels te kloppen. Oh, en ook Ryan Adams, die Lewis The Voyager hielp opnemen, is opnieuw van de partij, maar – zoals een eminente collega reeds opmerkte – daar veel woorden aan verspillen zou zonde zijn.
Starstruck hoeven we sowieso niet te zijn. Allen spelen in dienst van Lewis en haar talent, en dat blijkt op On The Line nog gegroeid. Meer dan ooit ontpopt ze zich tot een verhalenverteller die haar persoonlijk leed zo brengt dat het als meer dan dagboekvertelsels klinkt. De geamuseerde afstandelijkheid waarmee ze alles lijkt te brengen, de speelse popmelodieën van “Party Clown” of “Wasted Youth” maken fictie van wat dicht bij huis ligt.
Van bij eerste single “Red Bull & Hennessy” – het aantal drugs- en alcoholverwijzingen is overigens niet te tellen op deze plaat – is haar zin voor melodie en haar manier van songschrijven herkenbaar. Nog steeds doet niemand Jenny Lewis als zij het zelf kan, en dus is het goed dat ze er opnieuw is. We hadden niet willen leven in een wereld waarin “Hollywood Lawn” nooit te horen was. “I’ve had it with you trippers and drama queens”, verzucht ze. “Neen”, stelt ze beslist. Na een kwarteeuw Tinseltown en aanverwante business mag dat wel. En ze test meteen haar hele bereik uit, tot in de hoogste regionen. “Your demons got reason to fight”, zingt ze.
Elders is het Rice die klappen krijgt. “He left me for a superfan called Carolin-ugh”, gaat het in de titeltrack. Het is eens wat anders dan dat “It’s not as if New York City burned to the ground once you drove away” uit de Rilo Kileydagen, maar het sentiment is gelijk: niemand moet Jenny Lewis leren hoe ze een lief moet uitwuiven. En ook nu houdt ze het weer uptempo, een gebroken hart verwerkt ze op het ingetogen “Taffy” liever luchtig. Dat is goed. Het is geweldig hoe het nummer net voor het refrein openbarst; er is te weinig pop van dit zonnige Westkustniveau in de wereld.
En dus moet het ook wel eindigen met een huppelend “Rabbit Hole”. “I’m not going to go down that rabbit hole with you”; geen gezeur, immer voorwaarts. Ondanks alle slings and arrows van het lot staat Jenny Lewis er nog en heeft ze haar beste plaat gemaakt.