Op hun vijfde studioalbum Loss of Life keert MGMT enigszins terug naar hun begindagen van popmuziek voor de grote massa. Neen, de nummers gaan niet meer unaniem worden meegetierd door dolverliefde tieners die een verdienstelijke poging ondernomen hebben de naam van zanger Andrew VanWyngarden correct op hun T-shirt te schrijven, maar er wordt duidelijk wel gemikt op radiovriendelijkheid. Iets te hard, misschien zelfs. Of is ook dat weer ironisch bedoeld? We weten het zo naderhand niet meer.
MGMT, best een ironische naam als je er zo over nadenkt. Een afkorting van ‘management’, iets wat de band niet al te hoog in het vaandel blijkt te dragen. Toch niet als het over hun popcarrière gaat. Hun debuut Oracular Spectacular uit 2007 was een instant indieklassieker van het stadion- en Werchterweidevullende soort, een raket richting het muziekgodendom. Nummers als “Time To Pretend” en “Electric Feel” zingen we allemaal van voor naar achteren mee. Maar als we even opletten, ligt de bands afkeer van de moderne muziekindustrie vervat in elk woord.
Opvolger Congratulations in 2010 maakte duidelijk komaf met het doen-alsof-we-wereldberoemd-willen-zijn-en-het-dan-per-ongeluk-worden. In de plaats daarvan: geestverruimende paddo’s. Eigenlijk best een goeie plaat vol knappe psychedelische songs, maar helaas commerciële zelfmoord. Hun gedecimeerde fanbase was daarna getuige van een minstens even verwarrende pot wazigheid op MGMT in 2013, maar daarna keerden de heren uit Connecticut terug naar het pad der popmuziek met Little Dark Age.
Toch was het oppassen geblazen op deze vijfde worp, aangezien dit de eerste was die niet onder de vleugels van de grote moloch Columbia Records viel. MGMT streek neer bij het veel kleinere Mom + Pop label, waar het creatieve carte blanche kreeg. Maar kijk, de band rond VanWyngarden en Ben Goldwasser klinkt eigenlijk braver dan ooit. De songs zijn breed gearrangeerd, verlopen volgens voorspelbare structuren en mikken op een groot publiek dat vooral graag het hoofd wiegt bij concerten.
De plaat opent met een bricolage aan soundclips, wat spielerei die snel uitdooft in de reeds uitgebrachte single “Mother Nature”. We vallen op zich wel voor die mellow sixties revival zoals we die bijvoorbeeld ook kennen van bij The Lemon Twigs, maar de excursie richting Oasis en de ongevraagde portie mondharmonica op het einde voelen toch wat gemaakt aan. Hierna gaat het meer de eighties toer op, waarbij de band op sleeptouw genomen wordt door Christine and the Queens. Het resultaat “Dancing In Babylon” klinkt wat als een ongevraagde benefietsingle. Ménen de heren dit echt?
Ook “People In The Streets” is een onversneden powerballad, waarbij zelfs het immer vlijmscherpe dubbelsnijdend zwaard van de fretloze bas wordt bovengehaald. Als dit ironisch is, heren, we vinden het echt niet meer grappig. Maar kijk, we krijgen hierna toch nog twee niet onverdienstelijke radiohits te horen met de edgy britpop van “Bubblegum Dog” en de Woodstockmeezinger “Nothing To Declare”.
De laatste vier nummers vormen eigenlijk een groot geheel, een soort twintig minuten durende kosmische rock opera. “Nothing Changes” lijkt ons eerst nog op sleeptouw te nemen voor nog meer tenenkrullend gepolijste ballads, maar halverwege slaat het om en krijgen we maffe akkoordenwissels, zevenendertig ideeën door elkaar geweven en weidse synthscapes.
We horen op Loss Of Life dus een band die het zeker in de vingers heeft om een groot publiek te betoveren, maar daar zo snel de pest in heeft dat er makkelijk voor pastiche gekozen wordt. Soms wordt deze zelfs zo subtiel dat het niet meer duidelijk is waar de band heen wil. Dit komt de songs niet altijd ten goede, maar we geven hen het voordeel van de twijfel: ergens onder deze clownerie zitten gevaarlijk goede songschrijvers verscholen. Benieuwd hoe vergevingsgezind het publiek is.