Geef toe: meestal zijn ze uw geld niet waard, de verzamelaars van uw favoriete groep die u in de winkel vindt. De platenfirma denkt dat enkel singles in aanmerking komen en een artiest zelf is ook al zelden goed geplaatst om eigen werk te beoordelen. Tijd dus dat het eens aan professionals wordt overgelaten, en wie beter dan een team kenners van enola om de vijftien beste tracks van een artiest te selecteren. Deze keer aan de beurt: Sigur Rós.
1. Glósóli
Goed, achteraf beschouwd was () misschien een iets te donker hol om in te blijven schuilen. Drie jaar na die artistieke triomf zocht Sigur Rós zich dus een weg naar het licht, en “Glósóli” was de trap waarlangs dat gebeurde. Elke zucht, elke noot, elke voorzichtige drumklets ademde het IJsland van de voorgaande albums uit, maar meer dan ooit gloeide de vulkanische warmte van geiser en, euh, vulkaan er onder. Van dat voorzichtig getrippelde begin tot die epische finale, allemaal zo mooi vertaald in die onvergetelijke videoclip, is het zoeken naar een verlossing die misschien nooit echt komt. Maakt niet uit als de rit er naar toe zo mooi is als dit nummer.
Hoogtepunt: 4’37”. Alles komt samen in een stroomversnelling. Het drummertje houdt halt, en begint te hameren. Vanaf nu is geen weg meer terug.
2. Svefn-g-englar
Op 11 en 12 september 2000 viel heel wat te ontdekken op de heilige weide van Werchter. Niet alleen was het voor velen de eerste kennismaking met de stijlbreuk die Radioheads Kid A was, de vage achtergrondmuziek voor het concert bleek voorprogramma Sigur Rós te zijn. Tot dan toe enkel bekend bij de allergrootste hipsters. Van dat voorprogramma vielen de iele zang, de shoegazerige gitaren maar ook die ene ‘ping’ op. De ping die houvast bood in de openingstrack en de eerste beluistering van Ágaetis byrjun en je tien minuten lang doorheen een song loodst waar verder op het eerste gehoor niet zo ontzettend veel lijkt te geburen. Jonsi zingt, we verstaan er niets van en de gitaren snijden en brommen. De song waarmee de wereld van Sigur Rós in 2000 voor velen open ging.
Hoogtepunt: 6’08”. De song barst even open, om dan weer in en ‘ping’ te landen. Een prachtige schijnbeweging.
3. Varúð
Krabden op de vorige albums de klauwen van het gevaar steeds aan het oppervlak van de schoonheid, dan werden de scherpste kantjes er op Valtari haast helemaal afgevijld. De hoes van de boven de zee zwevende boot vat per-fect de dromerige sfeer van dit album samen en “Varúð” kristalliseert dat gevoel uit. Kaduke piano, massa’s wollige distortion en sirenegezang dat recht door de ruggenmerg snijdt: alle typische Sigur Rós-elementen zijn weer aanwezig, maar keer op keer weet de band emotionele overdondering uit te huwelijken aan boven het puin kringelende melodieën.
Hoogtepunt: 3’01”. De baslijn slaagt glorieus in wat georganiseerde religie nu al decennia vruchteloos nastreeft, namelijk het sacrale van een pulserende en doorvoelde hartslag voorzien. Muziek vs de Kerk: 1-0.
4. Brennistein
Hier waren ze al eens geweest. Terug naar de duisternis. Na het vertrek van Kjartan Sveinsson was Sigur Rós uitgekleed tot trio, en zo zonder toetsenist werd ook het groepsgeluid herleid tot een ruwe essentie. En opdat u dat niet zou missen, was de opener van nieuwe plaat Kveikur meteen het beste voorbeeld. “Brennistein” ontploft in medias res en laat u van daar geen minuut gerust. Dit is Sigur Rós die met een stiekeme monkel een metalband imiteert – luister naar die bas! – en dat probeert te maskeren door Jonsi meer Jonsi dan ooit te laten zijn. Het resultaat is een spookhuis waarin de Danse Macabre een pak unheimischer klinkt dan in De Efteling.
Hoogtepunt: 0’21”. Welkom, ga maar niet zitten. Gezellig wordt het toch niet.
5. Hafsól
Een nummer dat al sinds debuut Von (1997) meegaat en in die tijd een heel traject heeft afgewerkt. Initieel was “Hafssol” een dreigend klankentapijt vol ongure geluiden en feedback die als poolwind door de drones suisde, maar anno 2022 is het al lang niet meer de ambientsleper van toen. Waar er toen enkel naar het einde toe wat echte dynamiek in het nummer kwam, nam de band het mee in het postrockbad waar ze zo bekend om werden en introduceerde Sigur Rós later een denderende baslijn die heel “Hafssol” door bibbert en beeft. Op liveplaat INNI haalt Jonsi vocaal nog meer uit, doet hij zijn gitaar schuren, en maakt de groep van “Hafssol” alsnog een klassieker van deze ooit vrij brave track.
Hoogtepunt: 6’24”. Jonsi schreeuwt iets doorwrochts en onbevattelijks, maar het raakt ons wel. Daarna slaat de groep een laatste bocht in richting denderende finale die eindigt op onschuldig vogelgefluit.
6. Hoppípolla
Die ene Sigur Rós-track die uw moeder en grootvader ook kennen, uit Canvas-trailers, jaaroverzichten en natuurdocumentaires. De track ook die menig Sigur Rósfan om die reden ook kotsbeu gehoord was. Maar hoor hoe de duellerende piano’s de song langzaam in gang trekken. Hoe de strijkers zachtjes iets groots aankondigen. Hoe de boel beheerst openbarst. Hoe van alle kanten flarden melodie van alle mogelijke instrumenten aanwaaien. En voel hoe heel uw lijf zich oplaadt voor een euforische uitbarsting. Of om een geluidsbron door het raam te kegelen. Dat kan ook.
Hoogtepunt: 2’20”. Alle registers open, kippenvel en u zwiert in innige omhelzing met het lief als een derwisj doorheen een festivalweide. Of had dat ergens tussen 2005 en 2010 moeten gedaan hebben.
7. Ný batterí
Ágaetis byrjun was geen ongevaarlijke plaat, maar bevond zich toch nog vooral in een suikerige wolk van melancholie. Alleen “Ný Batterí” voorspelde de donkerte waar Sigur Rós zich op opvolger () in zou storten. Verwarde blazers en een donkere bas waarschuwen voor onweer dat op komst is. De strijkstok van Jonsi gaat extra langzaam over de snaren, terwijl de zanger wat existentiële angst injecteert in zijn zang (al kan hij even goed over grootmoeders goudvissen zingen). Die angst neemt volledig de overhandd in de coda, waar er nog maar weinig te glimlachen valt. Op “Ný Batterí” stormt en raast Sigur Rós voor het eerst, en haar muziek schuurt plots waar het pijn doet.
Hoogtepunt: 1’38”. Die baslijn valt in, de onschuldige blazerssfeer uit de introductie kantelt, wolken schuiven langzaam voor de zon, en de winter valt in.
8. Untitled #8 – Popplagið (the pop song)
Grapje, natuurlijk, dat “Popliedje”, al was het effectief lichter dan voorganger “The Death Song”. Het is het ultieme Sigur Rósnummer, de klapper waarmee elk concert eindigt. En toch lijkt het eerst nergens heen te gaan. Minutenlang drijft Sigur Rós maar wat, prevelt Jonsi een dromerige melodie voor zich uit. Tot plots, bijna pal in het midden van de song, drummer Orri Páll Dýrason de boel bij het nekvel pakt, en zonder medelijden een donkere vortex insleurt. Een zweverige break verder, waarin de band live elke keer weer het ultieme breekpunt zoekt, is alle hoop verloren: genadeloos gaat het Hadeswaarts. Laat alle hoop varen, gij die hierin zijt binnengetreden. “Popplagið” is de tiende hellekring waarvan Dante niet wist, het zwartste gat waarin onze toekomst ooit zal opgezogen worden. En het gekke is: aan de andere kant komen we altijd een beetje gelouterd buiten. Wat riep die gekke Griek hier net aan de deur? “Catharsis?”
Hoogtepunt: 6’12”. Het is nog maar een beetje onheil, maar je weet nu al dat deze draaikolk niet meer zal loslaten.
9. Sæglópur
Na het claustrofobische () gooide Sigur Rós op Takk… de ramen opnieuw wagenwijd open voor een welgekomen bries frisse lucht; de nummers mochten weer ademen. “Sæglópur” trekt de quiet-loud-quiet dynamiek door tot het extreme. De eerste halve minuut bestaat uit… stilte. Wat volgt zal hierdoor alleen maar des te harder binnenkomen. Uit de nacht doemt zachtjes geritsel van krekels op. Pianotoetsen zoemen als glimwormen rond. Jonsi weeft zijn engelenzang ertussen. De resterende vijf minuten zullen telkens nieuwe laagjes piano, bas, drum, strijkers en gezang de spanning ondraaglijk opdrijven. Herkenbare motiefjes blijven echter diep onderaan aanwezig, als een reddingsboei voor de drenkeling op zee die de sæglópur in het IJslands is.
Hoogtepunt: 5’52”. De storm en het geschreeuw zijn gaan liggen, wat volgt is van een schoonheid die de weke delen zo zacht maakt dat ze haast vloeibaar worden – met Jonsi’s stem als die van een aartsengel die ons veilig naar de Overkant begeleidt.
10. Untitled #3 – Samskeyti
De enige track op () waar geen variant van ‘you say no fo’ in komt en daarom ook de meest herkenbare. Wij kiezen voor de versie op Hvarf/Heim, omdat je de song ook ziet: een band in opperste concentratie, enkel verlicht door kaarsen en een machtig ruisend harmonium, strijkers, bas en marimba machtig die opgaan in één geluidswolk terwijl Kjartan Sveinsson die éne repetitieve pianomelodie onverstoord, perfect in het ritme maar met passie speelt. Het klinkt als sterven van verdriet na een verlies en tegelijkertijd als tranen van ontroering over de pracht van wat er geweest is.
Hoogtepunt: 3’40”. Eén noot gaat uit het gareel, de piano schiet een octaaf hoger en de strijkers mogen meer naar voorgrond, waarna de melodie zachtjes uit elkaar valt.
11. Staralfur
Een ongrijpbare maar verslavende track van Ágaetis byrjun die andermaal bewijst dat Sigur Rós als geen ander een hoop duisternis als kabbelende new age kan verpakken. Rijk en vol gearrangeerd op dat (pseudo-)debuutalbum, maar met een meer uitgeklede en donkerder versie op Hvarf/Heim. De melancholisch starende elf uit de titel zou live een dreigende demon kunnen zijn. De strijkers dartelen nog steeds even zoet als elfjes doorheen het zwerk, maar de pianolijn wordt eruit uitgeramd als een stevige doommetalriff. Jonsi klinkt ook niet zozeer dromerig, maar verdoofd. De warme orkestrale stukjes zijn vervangen door een als de wind snijdend strijkkwartet en de klaterende akoestische gitaar die de song tweemaal doorbreekt klinkt wel erg desolaat.
Hoogtepunt: 3’13”. De piano valt weinig subtiel opnieuw binnen.
12. Untitled #1 – Vaka
En dan vooral de versie vanop Heima, de concertfilm slash EP waarop Sigur Rós hun connectie met IJsland probeerde te vatten. Een kinderlijk orgeltje doet een klein walsje met een xylofoon, wat “Vaka” nog een extra laag naïviteit geeft. Maar dan wel het soort naïviteit die je je probeert te herinneren uit een tijd van lang geleden, voor het volwassen leven als een trein over je dromen kwam gedenderd. De titel van het nummer is dan ook een verwijzing naar de dochter van de later in opspraak gekomen ex-drummer Orri Páll Dýrason. Statig marcheert de groep doorheen het nummer, onder het toeziend oog van Jonsi’s repetitieve gezang. Tot die laatste in een gevoelige coda alsnog uitschiet, en je voelt de wereldvreemde introvert worstelen met wat diezelfde wereld van hem verwacht. Gelukkig voor ons is Sigur Rós ergens eeuwig kind gebleven.
Hoogtepunt: 3’41”. Jonsi wringt zijn stem even in een vreemde bocht, ver weg op de achtergrond, alvorens de band het nummer optilt. Wat daarna komt, is tegelijk rebels, intiem, onrustwekkend, maar bovenal hartverwarmend.
13. Við spilum endalaust
En toen ging Sigur Rós in 2008 eventjes full Coldplay. Er was al die rare single “Gobbledigook” geweest, de plaat kwam in een ontypische hoes, en toen volgde deze single. “Við spilum endalaust” is ongegeneerde popmuziek, een melodie die zelfs in het IJslands uitnodigt tot meezingen, blazertjes die zo lichtjes je euforische klier kietelen, en alles zo vrolijk naar Sigur Rósnormen dat het bijna ongemakkelijk voelt. Maar léuk dus.
Hoogtepunt: 0’40”. Jonsi duikt een eerste keer het refrein in, een soort waterglijbaan waarvan het erg prettig roetsjen is. Het tekstvel leest “Við spiluðum / (hopelandic)”. Zingt u maar mee.
14. Ba Ba
De Ba Ba Ti Ki Di Do EP is nog steeds, zelfs na uren van allerlei ambientprojecten, het beste zijstapje dat de groep in dit genre gedaan heeft. Destijds (2004) was het een eerder toevallig uitgebrachte soundtrack bij een theatervoorstelling waar ook Radiohead muziek voor aanleverde, maar bijna twintig jaar later mag de EP er staan als volwaardig deel van de discografie van Sigur Rós. “Di Do” is misschien heftiger en “Ti Ki” ingenieuzer, maar “Ba Ba” gaat van de drie nummers het meest naar het hart. Willekeurig klinkende belletjes, een warme piano en de meeslepende melodielijn die halfweg ontbloeit, kunnen zonder twijfel naast het betere van Valtari staan. Je zou zo over dit kleinood kunnen overkijken, maar dat zou ontzettend zonde zijn.
Hoogtepunt: 5’05”. De groep doet warm en koud in elkaar overlopen tot je zowel ontroerd als verontrust bent.
15. Stendur æva
Tussen de albums () en Takk… werkten Jonsi en de zijnen mee aan een orkestrale opvoering van het noordse epos Hrafnagaldr Óðins. Laat zulke epische behandeling gerust over aan een band die in die periode in bloedvorm verkeerde. De muzikanten brengen de koude stenen van de marimba (die ook al schitterde in Heima) warmbloedig tot leven en het ritme trippelt hypnotiserend onder het zwaarmoedige verhaal van dwergenkoninkrijken in verval, waarbij helden de mythische wereldboom moeten afdalen, het noodlot tegemoet. Zwaarmoedige orkestratie onderstreept de ernst van de situatie. Via de brug van glitchy elektronica steken we over naar muzikaal terrein dat zowel vertrouwd als vernieuwend aanvoelt. Filmisch, heet zoiets dan.
Hoogtepunt: 3’04”. De orkestrale ouverture wordt afgesloten, de muziek valt stil. De elektronica zet het verhaal onder hoogspanning en zal worden opgevangen door zalvende koorzangen.