Niet lang na Colin Websters uitmuntende solo-lp vs. Amp verschijnt bij ‘s mans Raw Tonk label alweer een bijzondere vinylrelease. Deze keer van een Brits-Belgisch kwartet dat kort voor de eerste lockdown in Londen een album inblikte dat aanvoelt als een langgerekte gulp van creatieve energie.
Met de titel wordt verwezen naar twee van de zogenaamd ‘vergeten’ rivieren van Londen, waterwegen die gaandeweg aan het zicht onttrokken werden door een steeds maar uitbreidende metropool en die vooral ondergronds te vinden zijn (voor de nieuwsgierigen zijn er ook een boek en audio tours). Er is die connectie met de stad, maar misschien zegt het ook wel iets over de habitat van deze muziekvorm, die ook uit het zicht van de gemiddelde muziekliefhebber blijft. Of is de muziek even hardnekkig als die stromen, die doorheen de eeuwen een weg bleven zoeken? En dan is er nog de pure klankeigenschap van die twee woorden. Het kan een verwijzing zijn naar een van de hoofdbekommernis van de muzikanten: spelen met geluid en textuur.
Wie het label en de betrokken muzikanten volgt, weet natuurlijk dat we te doen hebben met een soort van working band waar een extra gast aan toegevoegd werd. In amper vijf jaar tijd speelde het Kodian Trio – saxofonist Colin Webster, gitarist Dirk Serries, drummer Andrew Lisle – een zevendelige discografie (drie studio- en vier live-releases) bij elkaar die beweegt van hoogtepunt naar hoogtepunt. Individueel zijn dit stuk voor stuk al kerels met een heel eigen stem, maar collectief behoren ze tot de vrij improviserende top van Europa. Performances zijn daarbij regelmatig ontvlambare sessies die nuance, veelzijdigheid en withete energie naadloos aan elkaar koppelen.
Toch gaat het er hier wat anders aan toe. De meest voor de hand liggende redenen zijn natuurlijk de komst van bassist John Edwards, intussen uitgegroeid tot een van de meest gerespecteerde bassisten van de vrije muziek en daarbuiten, en het feit dat Serries overschakelde op akoestische gitaar. Dat laatste is niet echt een verrassing: de voorbije jaren lijkt hij steeds meer aangetrokken tot onversterkt spelen en intussen is hij ook bezig aan een reeks akoestische soloalbums. Het zorgt er alleszins voor dat de elektrische furie van Kodian een wending krijgt. Het samenspel is nu minder gebald, minder afgelijnd, zoekt het breder en bij voortdurende transformatie en contrasten, en dat terwijl de energiepieken best heftig blijven.
Het is muziek die regelmatig blijft hangen in abstractie en de verrukking die spelen met geluid kan opleveren, maar cruciaal is dat de twee lange improvisaties (telkens goed voor 22 minuten) constant in beweging blijven. Het is een komen en gaan van ideeën en muzikale stemmen, die de ene keer als één geheel een richting uit gesleurd worden en aangestuurd lijken door een centraal organisme, maar op andere momenten ook uittesten hoe elastisch die onderlinge relatie is. Niet iedereen moet of wil de hele tijd spelen, maar iedereen kan ook het zeil naar zich toetrekken, hetzij met een energie-uitbarsting of een scharniermotief dat door z’n herhaling of herkenbaarheid een nieuwe ader blootlegt.
Bovenal is het mooi om te horen hoe dynamisch het totaal is, van ingetogen fluistermomentjes met een Webster die wat ligt te slurpen aan zijn mondstuk met drie krassers op de achtergrond, tot ketelherrie-ontwikkelingen waarbij de eenvoudige drumkit van Lisle uitgroeit tot een excentrieke klankengenerator. De muzikanten passeren langs vrije vergezichten die vaak nog de sporen dragen van kamermuziekoorden, maar zijn net zo vaak muzikale varianten op action painting, met intimistisch gedruppel, breed uitgesmeerde vegen en tegen het canvas gekieperde potten en borstels. En het is een aanrader om na die eerste beluistering eens naar de individuele stemmen te luisteren, horen hoe ze hun rol zoeken, transformeren en opeisen binnen dat kader. Het mag nog eens herhaald worden: Colin Webster, ja man.
Extra troef is de uitmuntende sound (een paar schuimloze halveliters voor Dave Hunt, graag), die ervoor zorgt dat het aanvoelt alsof je tussen de muzikanten staat en de gelijkwaardigheid van de vier instrumenten benadrukt. Net als veel van de beste vrije muziek uit het verleden is Peck and Fleet dan ook een album dat even spontaan als spannend klinkt, even vrij als gefocust, even broederlijk als dissident. Je moet er wat moeite voor doen, dat klopt, maar er gaat altijd volk zijn dat nood heeft aan muziek die verkent in de breedte en de diepte, risico’s neemt en weigert om de weg van de minste weerstand in te slaan. Ze kunnen hier terecht.
[…] Review by Enola (in Dutch) […]