Kracht, abstractie en spanning gaan een zinderend verbond aan in de eersteling van dit in Lissabon gebaseerde kwartet.
Saxofonist José Lencastre, bassist Felipe Zenicola en drummer João Valinho trokken exact een jaar geleden naar de Namouche Studio, al even een vaste stek voor Portugese improvisatoren. Ze namen er die dag twee albums op. Eentje als trio, en eentje waarvoor ze gezelschap kregen van een vierde man, gitarist Jorge Nuno. Meteen goed voor stevige verwachtingen, want Lencastre en Valinho hebben zich de voorbije jaren naar de voorgrond weten te wurmen met een uitgebreide reeks projecten en samenwerkingen, terwijl de Braziliaan bassist indruk maakte op het New Brazilian Funk album van Paal Nilssen-Love. Nuno verkent al langer de raakvlakken tussen psychedelische rock en improvisatie met een uitgebreid arsenaal aan effecten en texturen.
Een kwartet met bakken potentieel dus, en dat wordt hier ook omgezet in overtuigende resultaten. ‘Broeierigheid’ is daarbij het sleutelwoord. Wat had kunnen uitdraaien op een heftige beukpartij, blijft in realiteit net iets genuanceerder en moeilijk grijpbaar, al komt de band op de proppen met interactie die zowel op maat is van hardcore impro-liefhebbers als zij die nood hebben aan iets meer houvast. In drie stukken (“Concept 1, 2 & 3”) – samen goed voor 40 minuten – is het gelijkwaardig exploreren, vaak met een spreidstand tussen voorwaartse drive en bedachtzame introspectie, tussen hechte focus en spontane vrijheid, tastbare spanning en aangehouden geduld.
Met “Concept 1” wordt meteen de toon gezet: een droog brommende bas, een stekelige gitaar, lyrisch vloeiende sax en gespreide percussie. Samen sober en ingetogen, maar al snel verwikkeld in een verhaal dat drone-achtige aspecten combineert met onvoorspelbare accenten. Gitaar en sax hanteren regelmatig auditieve spiegeleffecten, voegen zo spanning toe aan de al ritualistisch getinte ondergrond. Stapvoets neemt de intensiteit toe en af en toe weer een beetje af, zodat je de lava onder het oppervlak voelt borrelen zonder dat het explodeert. Het is een indruk die nog sterker is in in het tweede deel, waarin een staccato gestuiter van de bas meteen een nieuwe gejaagdheid introduceert. Mooi om te horen hoe Valinho daar voortdurend rond speelt, Nuno er onwereldse klanken op rondstrooit en Lencastre afwisselt tussen abrupte flarden, soms als een reeks verstrengelde semi-motieven, en kortere, abstracte erupties.
De derde en langste improvisatie gaat lyrischer van start, met een elastische altsax die rustig het terrein verkent en gitaardromerijen op de achtergrond. Slome bastonen en fluisterpercussie voegen zich al snel erbij voor een zachtjes smeulende meditatie, waarin gruizige gitaartexturen een eb- en vloedbeweging volgen of wegzinken in feedback, met een emotioneel geladen, iel zingende sax en een ritmesectie die ook nu weer indruk maakt: vrij en haast majestueus, zonder te vervallen in goedkope bombast. Het geeft de muziek – ondanks die dreigende kracht – een vaag Oosterse getinte, maar sterk contemplatieve lading, alsof er iets belangrijks op het spel staat.
Het is meteen ook de voornaamste troef van Anthropic Neglect, dat rondhangt op een soort tussenplateau dat niet niet enkel getuigt van een vastberadenheid en beheersing bij de muzikanten, maar je als luisteraar ook met je neus op je verwachtingen drukt en iets aanbiedt dat herkenbaar aanvoelt, maar toch ontglipt. Een koortsig, inventief album, hier en daar voorzien van een onheilspellende sfeer, en daarmee volledig op maat van deze tijden.