Twee zussen. Toetsen en cello. Elektronica. Laat het spektakel beginnen, want onze innerlijke schouwburg is aardig volgelopen voor de debuut-EP van Lili Grace.
“Oh God, kunstschool.” We horen het onszelf nog denken toen we Lili Grace voor het eerst ontmoetten, bijna vier jaar geleden in de voorronde van een alweer halfvergeten editie van Humo’s Rock Rally. Twee zusjes, welja, artistiek uitgedost, waren hun instrumenten aan het opstellen, en de cynicus, met ook vanavond het schampere mondje op de achterste rij, zette zich alvast wat rechter; zak popcorn bij de hand.
Tja, werd die even de mond gesnoerd. De kunstnicht in ons (een paar rijen meer naar voor, zwart coltruitje aan) vond het immers maar dolletjes wat Dienne en Nelle Bogaerts daar uitstaken met toetsen en vooral die cello; nu eens omineus als een dreigend onweer aan gindse horizon, dan weer smachtend melancholisch, maar altijd bezwerend, als waren ze het onwettige kweeksel van die kortstondige romance tussen Nick Cave en PJ Harvey.
Zo begint ook de titelloze EP die de Limburgse zussen nu eindelijk lossen. “Before The Storm”, heet het eerste nummer, en zo broeierig is het zelfs afgelopen zomer niet geweest. Spanning hangt in de lucht, maar wordt niet gelost; dit is een tweestemmig klaaglied voor een verloren relatie waarin alleen maar verliezers achterbleven. “Though we never meant to hurt / Never put ourselves on hold / Yet we did it all the same”, wordt betreurd. “We had a laugh / Sometimes we cried / The things we had in common somehow died” gaat het rijmen en dichten verder. De cynicus grijnst, en duwt nog een hand popcorn naar binnen. En hij heeft gelijk: zeggen dat Bob Dylan zich een beetje bedreigd moet voelen in die race naar de Nobelprijs Literatuur is liegen, maar net door het zo ‘in your face’ te duwen, komen de zussen weg met dat soort bekentenislyriek.
“Don’t drag me down / I thought we’d agreed this can’t carry on” gaat het in “Don’t Drag Me Down”, en het klinkt zo doorleefd en verscheurd dat de dramaqueen op onze eerste rij met een wuft handje tegen het voorhoofd bijna onderuitgaat. Het doet een beetje pijn, zoals het dubbelkelig weerklinkt over die diepdroevige cellolijn en een occasionele eenzame beat. En het moet wel openbarsten op dat gekrijste “I knew I had to end it / I wasn’t scared to”. Pathos. Prachtig pathos.
Krijgen we tussen die twee nummers in: “The Spell”, waarin de opgezweepte cello van de ene wordt achternagezeten door de jachtige beats van de andere. Of is het omgekeerd? Het dansmarieke in ons staat al lang in het gangpad te shaken, en die hint van zwaarte van dat “Someone put a spell on me” is wat het is: theater. Maakt niet uit; soms is kunst ook gewoon maar pret, zeker als daarop het delirium van “Mist Of Love” volgt waarin onderwaterbeats een wilde rondedans in gang zetten. Alweer aangezet met een pompende strijker, overigens, maar licht van toon met zijn tierelierende toetsenbreakje. Ook kunstzinnige zussen kunnen kinderen van de Tomorrowlandgeneratie zijn; ze doen er alleen boeiendere dingen mee.
Afsluiter “Close” kennen we nog van op die Rock Rallypassages. Diepe dalende cellolijn die doet denken aan die keer dat A Silver Mt. Zion War Radio bracht, zang die uit de naden wil barsten maar nog net in toom wordt gehouden, expressie die op ontploffen staat maar zich net weet in te houden. “Vier jaar geleden was het hun beste song, op deze EP is het niet meer dan een nagedachte”, bedenkt onze innerlijke recensent — die met het ietwat zure gezicht en de gekruiste armen. Ook hij is om. Een daverend applaus weerklinkt, één enkele rode roos wordt op het podium geworpen. Ook de cynicus is mee.