De zotskap blijft zijn handelsmerk, en content dat wij daarmee zijn.
Dan Deacon is wat er gebeurt wanneer Fuck Buttons in extravagente-popmodus gaat, wanneer bitpop en new weird america samen onder de lakens duiken, of wanneer Panda Bear te veel happy pills heeft geslikt. Tel daarbij nog eens het feit dat de in Baltimore geboren Deacon compleet geflipt is – getuige daarvan onder meer zijn liveshows, waarbij Deacon met zijn apparatuur middenin het publiek gigantische dance-offs lanceert op de maat van zijn fluorescerende schedel. In Amerika noemen ze zoiets “pretty intense”.
Zoals je kan verwachten van iemand die grossiert in ADHD-elektronica, valt er onder het oppervlak weinig zielenrust te vinden. Deacon is een perfectionist die nooit stilzit, en nog niet zo heel lang geleden besefte hij opeens dat stress niet zomaar een factor in zijn leven is, maar dat hij er letterlijk aan verslaafd geraakt was. En dus mocht het weer wat eenvoudiger: op America verschool hij zich nog achter een half bastion medewerkers en gastartiesten, maar op Gliss Riffer gaat hij voor het eerst sinds Spiderman Of The Rings weer helemaal solo.
Een aanpak die loont – want zelfs op de momenten dat Deacon bijna lijkt te vervallen in existentiële twijfel is er telkens weer een hoopvolle onderstroom waarop hij kan meedeinen. Case in point: de melancholische, utopische gloed waarin “Feel The Lightning” baadt. High-pitched elektronica, drilboorsynths, stuiterballenbeats, en tropisch zonlicht dat de kamer binnenvalt: “Gliss Riffer” speelt zich af in een buitenaardse dimensie waar het aardig toeven is. (Voor een overzicht in vogelvlucht skip je snel door naar het geweldige “Learning To Relax”.)
Wanneer Deacon niet verloren loopt in een waanzinnige en extatische stream-of-consciousness (“When I Was Done Dying” is vermoedelijk de neerslag van een bijzonder stevige trip) voelen zijn teksten opvallend persoonlijk aan – al maakt het verhaal vaak plaats voor impressionisme: beelden, indrukken, hersenschimmen die niet slechts indirect uit zijn gevoelswereld komen. Maar je voelt het aan iedere noot: Dan Deacon amuseert zich te pletter.
Dat zulks niet overal een verpletterende indruk nalaat, moet je hem vergeven. Deacons drumpatronen staan zo goed als overal op hyperkinetisch ingesteld, en in mijn notitieboekje heb ik Animal Collective en Flaming Lips – die van “Yoshimi Battles The Pink Robots pt. 2” en “The Yeah Yeah Yeah Song”- een paar keer te veel om goed te zijn.
Allemaal aantekeningen die naar de marge worden verwezen wanneer je weer bij afsluiter “Steely Blues” terecht gekomen bent – een lekkere pun op “Deacon Blues” van de seventies-jazz-rockband Steely Dan. “Steely Blues” is een gedroomde coda voor deze plaat: de volle-gas-vooruit-elektronica maakt ruimte voor een dromerige, meanderende uitloper die gaandeweg Deacons liefde voor klassieke muziek blootlegt. De laatste minuten konden zo van Johann Johannssonn zijn. Hebt u nog veel te klagen? Ik dacht het niet.