Geflipte metalmannen, experimentalisten met een zwak voor de RIFF, of metarockers met een talent voor geperverteerde sludgekolossen; het is soms moeilijk om in te schatten waar je The Melvins moet indelen. Met album nummer zoveel is het weer van dat, maar het goede nieuws is dan weer dat dit een van hun meest consistente releases is, waardoor het misschien wel eens de beste zou kunnen zijn sinds (A) Senile Animal. Dat wil best wat zeggen voor een band die sinds de release van debuutalbum >Gluey Porch Treatments (1987) gewerkt heeft aan een discografie die intussen goed is voor z’n eigen plank en sectie.
Opmerkelijk is ook dat er alweer een andere bezetting aantreedt. Was de band vroeger al berucht om z’n vele bassistenwissels, dan leek er stabiliteit gecreëerd te zijn met de komst van Jared Warren en Coady Willis (samen Big Business). Dat nam niet weg dat het duo King Buzzo en Dale Crover intussen ook een trio vormde met Trevor Dunn (Freak Puke, 2012) en opnieuw met oerdrummer Mike Dillard (Tres Cabrones, 2013). Er wordt met geen woord gerept over het vertrek van Warren/Willis, maar ook voor Hold It In werden ze even opzij gezet. Niet voor de minsten, want met Paul Leary en Jeff Pinkus haalde de band de snarensectie van The Butthole Surfers aan boord, een band die de Amerikaanse gitaarunderground al een paar jaar op z’n kop zette toen The Melvins goed en wel aan z’n avontuur begon en tekende voor een paar van de meest geschifte platen van de jaren tachtig.
Dat leidt hier niet tot een (nog) schizofrenere sound die het midden probeert te vinden tussen de twee bands. Hold It In sluit eigenlijk naadloos aan bij de voorgaande albums, maar toch is dit ook een ander album dan Tres Cabrones. Dit album is vooral toegankelijker en consistenter. Nog altijd ontsproten aan de geest van een stelletje mafketels, maar dan met iets meer focus in de vingers. Het helpt ook dat Leary meeschreef aan de songs en voor enkele van de meest opvallende en traditionele tracks zorgde. Zo klinkt “You Can Make Me Wait” bijna als een verloren new wave-klassieker uit de vroege jaren tachtig. Met een melige melodie en een vocoder-effect. En dat klinkt dan alsof The Cars een song opgenomen hebben met Ween.
Al even geslaagd: “Eyes On You”, dat uit de startblokken schiet als een energieke 60’s rocker, compleet met handengeklap en rinkelende gitaren, en daarna opschuift richting glamrockterrein. Luchtig en 100 procent fun, maar ook met een waarschuwende boodschap over de alomtegenwoordigheid van Big Brother. “I Get Along (Hollow Moon)”, zoekt het dan weer in de jolige zone tussen cowpunk en rockabilly. Verwijzingen naar specifieke genres dus, maar ze passen eigenlijk ook perfect tussen de kauwgomballensludge van Buzzo. Zo is “Bride Of Crankenstein” tegelijkertijd loeiend heavy én onweerstaanbaar catchy, met een knoert van een refrein. Om nog maar te zwijgen van Cheap Trick-pastiche “Brass Cupcake”, powerpop met stalen spieren.
Op papier is dit een onsamenhangend zootje. Het albums passeert via soundscape (“Barcelonian Horseshoe Pit”) en jachtige testosteronrock (“Nine Yards”) naar stadionbluesrock (“Piss Pisstoferson”), maar het in de malle wereld van The Melvins houdt dit steek. Zeker als je tussendoor nog eens getrakteerd wordt op de beestachtige riffs van “Onions Make The Milk Taste Bad” en “Sesame Street Meat”, die op onnavolgbare wijze de nalatenschap van Black Sabbath verder zetten. En dan heb je hier en daar nog die ontregelde stijl en klank van Leary en de vele opduikende geluidjes die het feest al helemaal van de pot gerukt maken. Nu ja, zonder afsluiter “House Of Gasoline”, dat start als een turborocker om te vervellen in een wat te lang gerokken Hawkwind-afdankertje, was Hold It In nog wat strakker en beter, maar dat is al lang geen bekommernis meer. Dat het jaren geleden is dat we zo weinig op de NEXT-knop drukten, dát zegt dan weer genoeg.