In 2004 viel deze jonge Londenaar net buiten ons eindejaarlijstje met z’n gevarieerde debuutplaat die zowel de liefhebbers van Morrissey, The Last Shadow Puppets als Wolf Parade wist te boeien. Nu er eindelijk een tweede volwaardig album is, luidt de hamvraag: kan Eugene opboksen tegen de hoge verwachtingen?
Omdat hij vreesde dat de opvolger van zijn gelijknamig debuut als een doorslagje zou klinken, kroop hij niet onmiddellijk terug in de studio maar ging hij toeren in de band van Miles Kane. McGuinness verplichtte zichzelf z’n geliefde songschrijverij even achterwege te laten, zodat hij later uit dat gemis een nieuw geluid zou kunnen puren.
Dat nieuw geluid bereikt hij op The Invitation To The Voyage vooral door in de twee eerste tracks electronica en disco te verweven. Zo klinkt de opener ”Harlequinade” als een popdeun uit de eighties, de net niet foute sax incluis en flirt “Sugarplum” gevaarlijk met het etiket van foute song. Maar een paar luisterbeurten verder krijgt u het refrein geheid niet meer uit uw hoofd. Dat de balans voor beide songs uiteindelijk positief uitvalt, heeft voor een deel ook te maken met de fantasierijke teksten van McGuinness waarin hij kleine stukjes uit z’n persoonlijk leven uitvergroot tot een verhaal vol leuke tongue in cheek.
Pas in de derde track, ”Lion”, krijgen de traditionele instrumenten terug de bovenhand. Een vertrouwd rockabilly-gitaartje, enkele handclaps en een stream of consciousness houden er hier het tempo in. ”Thunderbird” klinkt dan weer vertrouwd in de oren door de Peter Gunn-sample, maar kan verder niet echt beklijven. Ook “Videogame” is niet meer dan een mainstream popsong die voor de rest geen potten breekt.
Helemaal fout gaat het in ”Joshua”, waarin hij met de openingszinnen “I love you, Joshua/I know I don’t show it/But you really ought to know it” amper uit de schlager-sfeer weet weg te blijven. Het is iets waar pakweg Morrissey beter mee zou wegkomen. “Concrete moon”, met een ritmetrack die sterk lijkt op Massive Attacks “Teardrop”, haalt de vaart nog meer uit het album. En vooral de titeltrack kan ons niet overtuigen, het is een uitnodiging die wij graag aan ons laten voorbij gaan.
Pas in de laatste track scoort McGuinness terug goede punten door de erfenis van David Byrne, zelfs de stem benadert sterk die van de opper-Talking Head, te gebruiken in een uptempo-song die vooral laat horen dat hij op z’n best is als hij zich kan uitleven op dansbare beats. Het levert echter niet voldoende punten op om de vorige mindere momenten met de mantel der liefde te bedekken.
Dan rest ons nog die hamvraag. Misschien waren onze verwachtingen net iets te hoog gegrepen, want hoe sympathiek deze singer-songwriter ook wezen mag, we willen net iets te vaak de skip-toets indrukken. McGuinness verkent enkele nieuwe wegen die zijn muzikaal palet vergroten en blijft wat ons betreft een van de meest veelbelovende artiesten van het moment.