Merok, 2010.
Terwijl Olympique Dramatique tegenwoordig een zoveelste
interpretatie van het theatrale bloedbad van Shakespeare in Belgiƫ
ten berde brengt, zorgt Patrick Stickels – de Shakespeare van het
betere snoeiharde gebeuk en geroep – met zijn band voor een eigen
nieuwe slagveld. Slagveld mag op ‘The Monitor’ wel letterlijk
genomen worden, want onder het motto “er kan niet genoeg bloed
vloeien” koos Titus Andronicus als thema voor deze conceptplaat de
Amerikaanse burgeroorlog van 1861-1865.
Velen voelen bij het horen van het woord “conceptplaat”
ongetwijfeld het warme water van hun blaas ongegeneerd vloeien,
maar het is misschien geruststellend te weten dat deze plaat nog
steeds garant staat voor loeihard plezier. Dit is Conor-Oberst -in
zijn-meest-hysterische-bui-entertainment, zonder er de gelaagdheid
van ‘de hang naar vrijheid’ en ‘het huidige Amerikaanse beleid’ te
moeten bijsleuren.
Het loont zeker de moeite om eens te gaan graven in de opbouw ‘The
Monitor’. Het album opent met een quote van Abraham Lincoln die
hier niet de echte Abraham Lincoln blijkt te zijn, maar wel iemand
die zich Okey Canfield Chenoweth laat noemen. Deze Lincoln vertoeft
gedurende de duur van de plaat in het goede gezelschap van Walt
Whitman (Craig Finn van The Hold Steady),
Jefferson Davis (Cassie Ramone van Vivian Girls) en William Lloyd
Garrison (Nolen Strals, ontwerper van de hoes), die tussen de
nummers een quote brengen.
En wanneer u nu toch de schop in de handen heeft om te wroeten in
de bodem van ‘The Monitor’, kan u ook eens rustig blijven stilstaan
bij de teksten van Patrick Stickles. De man is namelijk begenadigd
in het schrijven van lange lyrics, maar wƔt hij precies te
vertellen heeft gaat vaak verloren in de opgezweepte nummers.
Over het hele album zitten verwijzingen naar of voortzettingen van
hun eerstgeborene ‘The Airing of
Grievances‘. De zeven minuten durende opener ‘A More Perfect
Union’ luidt met “I never should have left New Jersey” het
tweede deel in van de song. Dat heet ‘Fear and Loathing in
Somerville, MA’ en klinkt als een melodieuzere versie van ‘Fear and
Loathing in Mahwah, NJ’, een stamper vanop de vorige plaat.
Titus Andronicus zelf kreeg – net als ‘No Future’, ondertussen toe
aan part 3 – een uitbreiding met ‘Titus Andronicus Forever’. Het is
het kortste nummer op deze plaat, dat kort maar krachtig “The
enemy is everywhere” scandeert en zo solliciteert naar de
titel van festivalhymne 2010.
Toch blijft het album niet als een gek over het slagveld razen,
maar zet het een rem op de uitbundigheid en laat het de oorlog
bezinken vanaf ‘A Pot in Which to Piss’. Een nummer dat, net als
wat volgt, aanleunt bij wat The Felice Brothers produceren: veel
instrumenten, rust, weemoed en storm in Ć©Ć©n nummer. Waarschijnlijk
is het niet toevallig dat er zich met Greg Farley een Felice
Brother tussen de twintig medewerkende muzikanten bevindt.
Die rust, met hier een daar een noodzakelijke uitspatting, past
vreemd genoeg perfect bij Titus Andronicus. ‘To Old Friends And
New’ is hier het heerlijkste voorbeeld van. Met ‘…And Ever’, het
vervolg op ‘Titus Andronicus Forever’, gooien ze de punkrocktoets
overboord en herinneren ze er met een barpianoriedel iedereen nog
eens aan dat de vijand wel degelijk overal is. In de finale, ‘The
Battle of Hampton Roads’, worden alle registers nog eens
opengetrokken: het nummer bouwt op van rustig naar een uitspatting
die zelfs een doedelzakfinale meekrijgt.
‘The Monitor’ en een burgeroorlog laten Titus Andronicus in contact
komen met hun rustige en vredelievende kant, maar laten hen nooit
vergeten dat er onderhuids nog altijd een kleine oorlog moet
woeden. Een oorlog die ze hopelijk op vele festivals deze zomer
zullen ontketenen. Alle wapens neer en laat het bier maar
aanrukken!
Titus Andronicus speelt op 18 mei in de Charlatan in
Gent.
www.titusandronicus.net
www.myspace.com/titusandronicus