
Er circuleert al enkele maanden een persistente (frisse?) wind
langs de filters van uw geliefde muziekexperten en -critici. Hoog
tijd dus dat ook wij er wat aandacht aan besteden, ook al kent u
het vertrouwde proces ongetwijfeld al. U verwacht – niet zonder
recht en reden – een muziekrecensent die andermaal door een dikke
wesp in de bil gestoken werd, en de hele wereld moet zien te
bevuilen met zijn kreten van ongenoegen en wrokkige nonsens. De
wesp heet voor ons aller gemak Vampire Weekend, en uw
prefabreacties, naast de prefabrecensie, zijn reeds enkele weken
geschreven.
Om het toch maar even kort samen te vatten, vertellen we u dat
Vampire Weekend ook een resultaat is van de hard werkende
‘blogosfeer’, die ons aan de lopende band aan nieuwe favoriete
bandjes helpt. Laten we elkander niets voorliegen; in dit
postmoderne muzieklandschap, waar de luisteraar tot aan zijn/haar
neus in de nieuwe platen staat, is elk beetje assistentie meer dan
welkom. Vampire Weekend zelf is, hoe kan het ook anders, een
groepje uit het New Yorkse, met een gemeenschappelijk
educatieverloop aan de universiteit van Columbia. Daar moesten
vonken van komen, iets waar dit artikel op indirecte wijze van
getuigt.
De kans dat u Vampire Weekend nog niet gehoord hebt, is relatief
klein, maar we doen u allen een plezier door een korte omschrijving
van hun muziek neder te pennen. Ezra Koenig en de vrienden maken
popmuziek. Voilà. Deze popmuziek heeft zo zijn invloeden, maar over
het algemeen kunnen we stellen dat het hier over een kleinschalige,
of ook compacte aanpak gaat. Er zijn hele hangaars van open ruimte
die niet opgevuld worden door de band, wat hoogstwaarschijnlijk op
een ietwat rudimentair opnameproces duidt (daarvan zien we later
nog voorbeelden). Voor alle duidelijkheid, dat is geen minpunt.
Meer nog, het biedt een geluid binnen de popmuziek dat niet zo
alledaags is.
Daarnaast wordt de luisteraar ook getrakteerd op een wijd
geografisch perspectief. De gitaarklanken komen zowel uit de
bakermat van de West-Europese en Noord-Amerikaanse popmuziek, maar
ook uit uit het werk van bekendere Afrikaanse grootmeesters (we
gebruiken termen als ‘pop’ en ‘grootmeester’ uiteraard op een
literaire manier). Het gevolg is een klankenpalet dat bij momenten
een streling voor het oor vormt, en over het algemeen weinig
zwaarmoedigheid duldt. Voeg daar een overdosis bronstige,
pseudo-intellectuele lyriek aan toe, en de toon is gezet. Vampire
Weekend is vluchtig, levendig en razend irritant.
Eigenlijk mogen we van geluk spreken dat deze jonge mensen niet uit
Groot-Brittannië afkomstig zijn, want we weten allemaal wat dat met
zich mee zou brengen. Laat u het woord ‘post-punk’ voor de lol even
over de tong rollen, en leg die nieuwe van The Kooks nog eens op.
Goed, Dan maar de analyse voortzetten.
Als we het aangehaalde spectrum (vluchtig, levendig, razend
irritant) even toepassen op individuele nummers uit de titelloze
plaat, dan wordt al snel duidelijk hoe deze één of meerdere
elementen bevatten. De openingscombinatie van ‘Mansford Roof’ en
‘Oxford Comma’ bezit ze bijvoorbeeld allemaal. Het zijn nummers die
vol nonchalance over de eigen veters struikelen, op zoek naar een
geduchte oneliner en een brommende climax. De bal wordt ook telkens
vol glorie gemist, al blijven ook wij niet onberoerd door de
pogingen tot. Het blijft ons overigens verbazen hoe rommelig Chris
Thomson zit te drummen op dit plaatje. Het lijkt wel een studie in
het reproduceren van Keith Moon zonder talent. Chris ‘Rhythmically
Challenged’ Thomson, de man die als een geducht eenmansleger enkele
nummers danig om zeep tracht te helpen.
‘A Punk’ en ‘Campus’ voegen dan weer niks toe aan het geheel,
behalve een pompend ritme en gitaarparades die makkelijk op de maag
liggen. We doen ons best om het geen platte pop te noemen. Helemaal
grappig wordt het bij ‘I Stand Corrected’, een nummer dat enkel
weet te boeien door haar knip-en-plakmentaliteit jegens andere
bands. U hoort vooral Arcade Fire opduiken,
en in de tweede strofe waant die gekke Chris Thomson zich even in
de rangen van The
Strokes (en waarom ook niet).Dit alles lijkt op een berekende
formule van een band die op kruissnelheid door eigen materiaal
suist, en in dit stadium hoeft dat, naar onze bescheiden mening,
helemaal niet.
Er zijn natuurlijk lichtpunten. Meer nog, er zijn hoogvliegers te
vinden tussen de graftombes. ‘Cape Cod Kwassa Kwassa’ is een vaak
geciteerd voorbeeld, maar het gaat hier over het algemeen over
nummers die zich weten los te rukken uit de tirannieke greep van de
reeds vermelde ‘formule’. ‘One (Blake’s Got a New Face)’ en ‘The
Kids Don’t Stand a Chance’ vallen ook binnen die noemer, en
belichamen dan ok de hoogtepunten van dit debuut. ‘Cape Cod Kwassa
Kwassa’ zal nog steeds het vaakst op uw radarschermen verschijnen,
ook al zijn de imperfecties legio. Maar zoals al zo vaak bewezen
werd, kan een niet-alledaagse invalshoek sneller voor een aangenaam
nummer zorgen dan de perfecte popsong.
De eindbalans is niet helemaal duidelijk. Verheerlijken we Vampire
Weekend voor hun minimalistische aanpak in de studio? Brengen we ze
hulde voor de snelle, snedige en mondige popsongs? Rekenen we ze af
op een overdreven dosis hype en het vluchtige karakter van hun
muziek? Dit laatste kan haast niet vermeden worden, maar laten we
toch niet vergeten dat we met z’n allen plezier kunnen beleven aan
Vampire Weekend, ook al is dit plezier soms spotgoedkoop en erg
teer.