"Wat harder klinkt, rockt harder." Niet als het van Bob Urh & The Bare Bones afhangt. Na het enerzijds rockende, maar anderzijds eveneens naar minimalisme neigende Hoodoo Garage gaan Urh en zijn begeleidende band met Swamp O Delic immers nog meer de minimalistische toer op, om met een plaat te eindigen waar enkel geoefende luisteraars nog van kunnen genieten.
Wie graag platen met echte liedjes beluistert, laat Swamp O Delic best links liggen. Waar er op Bob Urh & The Bare Bones’ voorganger Hoodoo Garage nog wel een paar klassieke nummers — weliswaar in een lofi productie — te beluisteren vielen, tokkelt Urh er nu met Swamp O Delic immers gewoon in alle vrijheid op los, om sporadisch eens een refreintje te zingen of om af en toe zijn mondharmonica boven te halen. Bob Urh & The Bare Bones klinkt vandaag weliswaar nog altijd als pure rock-’n-roll, maar het vergt toch een twintigtal luisterbeurten vooraleer men in Urhs nieuwste woestijn van geluid parels begint te ontdekken.
Het ietwat haperende "Iron City Blues" maakt al meteen duidelijk dat Swamp O Delic geen ordinaire opvolger van Hoodoo Garage is: met een funky, maar verre van melodische gitaar en zijn eigen parlando’s brengt Urh een tergend traag, maar bijzonder nummer dat zich niet bij een eerste beluistering ten volle laat smaken. Het nummer bezweert echter wel met zijn ongepolijste karakter en verraadt dat Swamp O Delic volledig analoog is opgenomen.
Het instrumentale "Ramblin Man/Boom Boom A Zoom Zoom" borduurt hier op verder: het lijkt niet alsof je naar een plaat aan het luisteren bent, maar alsof er iemand bij je op de sofa zit en op je gitaar zit te tokkelen na een kleine overdosis Limoncello. Van een productie lijkt er bijgevolg nergens sprake. De enige wetmatigheid lijkt dat Urhs muziek alle mogelijke richtingen uitstuit. Dat gebeurt bijvoorbeeld met een Spaanse gitaar in "The Heart" en een minimalistische piano in "Ramblin Man".
Schijn bedriegt echter, want ofschoon Urh een hoop kunstjes uithaalt, bewandelt hij met Swamp O Delic minder dan met Hoodoo Garage het pad van zijn grote voorbeelden en meer zijn eigen pad. Waar er op Hoodoo Garage nog wel eens een rechtstreekse verwijzing naar Bob Dylan, Lou Reed of Johnny Cash te horen was, daar brengt Urh met zijn nieuwe plaat immers vooral zijn eigen eerlijke bluesverhaal. Dat zorgt ervoor dat deze een meer eigen karakter krijgt.
Dat hij daarbij nog steeds het occulte met punk in harmonie tracht te brengen, juichen wij toe. Het gaf Urh op Hoodoo Garage reeds het ruige gestalte van een rock-’n-roll grafdelver en hier is hij met nummers als "Dark Punk Maya", "The Bones Walk" en "I’m Sick" ook helemaal terug. Dat hij zijn muziek bovendien met psychedelica in de geest van The Velvet Underground weet te verrijken ("The Heart (Electric)"), is een smakelijke kers op de taart.
Dat Bob Urh & The Bare Bones een dergelijke vooruitgang kan maken zonder toch teveel af te wijken van wat met Hoodoo Garage reeds bereikt werd, is lichtjes fantastisch: het combo toont immers hoe het mogelijk is om relevant te blijven zonder al te grote hoeken van 180° te moeten maken. En is dat net, in een tijd met zo’n massief muziekaanbod, geen haast onmogelijke opgave?