Elke zichzelf respecterende sideshow had er eentje: een half-man/half-vrouw of hermafrodiet. Deze tweeslachtigen komen in de planten- en dierenwereld veelvuldig voor maar vormen nog steeds een bron van fascinatie onder mensen. Ongetwijfeld omdat ware hermafrodieten enerzijds een zeldzaamheid zijn — slechts 1 op 250.000 geboortes — anderzijds omdat hun loutere bestaan de tweedeling van geslachten in vraag stelt.
Eric Copeland is geen hermafrodiet, maar zijn muziek stelt evenzeer alles wat gekend en geweten is in vraag. Copeland, die vooral bekend is van zijn werk bij Black Dice, brengt met Hermaphrodite zijn eerste echte soloalbum uit. Al kan er van een album in de meest strikte zin van het woord niet gesproken worden, want hoewel er onderscheiden nummers op de plaat staan, weerklinken hier veeleer spontaan opgenomen huis-, tuin- en keukenexperimenten dan echte songs.
Nu staat Black Dice ook niet onmiddellijk bekend om zijn uitgeschreven nummers of heldere songs, maar zelfs die groep maakt het nergens zo bont als Copeland in zijn eentje. De vraag is vooral of dat erg is, en na ontelbare beluisteringen is het antwoord daarop negatief, al duurt het wel even eer dat luidop gezegd kan worden.
De titelsong zelf is nochtans relatief eenduidig. De bij elkaar geraapte klanken vormen geen al te bont allegaartje en laten duidelijke overgangen horen naar andere werelden en sferen. Misschien te chaotisch of te vreemd voor sommigen, maar al bij al geen man overboord. Zelfs "Scraps" start nog redelijk onschuldig, maar wanneer er opeens tribale drums en schizofrene kermisklanken tussen gegooid worden, is het hek van de dam. Het nummer is enerverend en fascinerend tezelfdertijd.
In "La Booly Boo" stoeit Copeland met het idee achter intellectuele en abstracte electro door er (on)bewust een speels element in te stoppen. Dat speelse is overigens kenmerkend voor het hele album en duikt ook op in het aan Animal Collective verwante "FKD". "Oreo" laat vervormde stemmetjes met elkaar haasje-over spelen terwijl "Mouthhole" opnieuw alles en iedereen een neus zet door enkele folktoetsen (in de meest traditionele zin van het woord) volledig te vervormen.
Er bestaan geen woorden voor "Green Burrito": de song steunt en kreunt maar rekent ook op holle buizen en sci-fi-gadgets die zo uit andere dimensies geplukt lijken. "Dinca" is al even onkenbaar, al lijken de repetitieve en irriterende klanken de auditieve weergave van een schizofrene dwanggedachte te zijn. Die gedachte krijgt een staartje in het zoemende "Wash Up", dat eerst steeds luider klinkt en daarna afwisselend ver weg en dichtbij. Dit is geen schizofrenie, dit is paranoia.
Na zoveel ernst mag "Scumpipe" weer ongestoord gek doen en zwaar brommend een eenvoudig melodietje neuriën, terwijl "Spacehead" klinkt als een kind dat psychedelica ontdekt. Het is niet alsof Copeland ook maar één duidelijk te omschrijven geluid gebruikt. Luister bijvoorbeeld maar naar "Tree Aliens", dat oude Arcade games-geluiden misbruikt en daar steeds meer radioruis en white noise tussen gooit.
Uiteindelijk zijn de nummers op Hermaphrodite nog het beste te beschrijven met zelf uitgevonden onomatopeeën als "poeka-djoef-ketjeng-grmbslfst", maar daar wordt ook niemand wijzer van. Want net zoals de hermafrodiet op zijn/haar stoeltje het publiek naar woorden liet zoeken, laat Copeland zijn luisteraar verstomd achter. Het is niet noodzakelijk mooi of interessant, maar het is wel anders. En in het geval van Hermaphrodite bovenal kinderlijk naïef.