Het zaadje voor Springsteens veertiende studioalbum werd al geplant in 1997, toen hij Pete Seegers klassieke versie van protestsong "We Shall Overcome" opnam voor een tribuut aan de meester. Het leidde tot een hernieuwde interesse in old school folk en nu, bijna een decennium later, is het album er: een in drie dagen opgenomen verzameling aan Seeger ontleende songs.
Ook al zorgde de legendarische protestzanger voor inspiratie, het wordt al snel duidelijk dat Springsteens project een andere richting uitgaat. In plaats van intieme solo-opnames besliste The Boss er niet minder dan een dozijn muzikanten bij te betrekken, wat ervoor zorgt dat deze plaat van een andere orde is dan ingetogen, akoestische albums als Nebraska of Devils & Dust. De dertien songs die uiteindelijk op de plaat terechtkwamen variëren van anti-oorlogsballades tot square dances, negro spirituals en protestsongs. Enkele zijn van de vorige eeuw en Amerikaans, andere hebben een geschiedenis van een paar eeuwen en zijn terug te voeren naar het zestiende-eeuwse Schotland. Enkele keuzes ("John Henry", "Shenandoah" en de titelsong) zullen vast herkenningsgemompel oproepen, sommige zijn obscuur.
Het is alleszins opmerkelijk dat een controlefreak als Springsteen, die doorgaans niets aan het toeval overlaat, voor een zo spontaan mogelijke aanpak koos. Met zo goed als geen voorbereiding werden de songs opgenomen in de woonkamer van zijn boerderij, en dat hoor je. De muzikanten worden niet aan banden gelegd, en zelfs aangemoedigd om een speelse, informele atmosfeer te creëren. De bende speelt alsof ze van jetje geeft in een broeierige kroeg en bijna wordt overstemd door halfbezopen kreten. Gitaren, banjo, accordeon, viool, contrabas, blazers en drums lijken over elkaar heen te tuimelen, bouwen verder op elkaars suggesties, en als er dan al eens een aarzeling te bespeuren valt, wordt dit meteen opgevangen.
De songs zelf gaan van feestend/uitgelaten ("Old Dan Tucker") tot de andere kant van het spectrum (het serene, ingetogen "Shenandoah"). Je hoort Springsteen aftellen, aanwijzingen geven en aanmoedigen. Of zoals hij zelf schrijft in de liner notes: "(…) you hear the music not just being played, but being made". Luister bijvoorbeeld hoe de Ierse anti-oorlogssong "Mrs. McGrath" steeds intensifiërend evolueert van simpele meezingbare folk (compleet met "too-ri-aa, fol-did-dle-di-aa’s") naar een larger-than-life statement dat toch nergens zijn bescheidenheid verliest. Of het rond een banjo opgebouwde "My Oklahoma Home", dat The Pogues aan de andere kant van de Atlantische Oceaan neerzet, of het van zwarte slaven afkomstige en tot meezingen uitnodigende "Pay Me My Money Down".
Hoogtepunten zijn het opzwepende "John Henry" met een Springsteen en grande forme en dansbare, aan zydeco verwante folk. Even sterk: "Erie Canal", een ontroerende ode aan — begot — een muilezel, die culmineert in een grootse finale. De eerste prijs wordt echter weggekaapt door spiritual "O Mary Don’t You Weep", een kakofonie van geluid en het equivalent van een Mardi Gras-orkest dat bezig is aan zijn ronde. Als voorganger van de feestelijkheden leidt Springsteen band en toehoorders door de uitgaansbuurt van New Orleans met bijbelse verhalen, terwijl Dixie-orkesten, barrelhouse-piano’s, jankende fiddles en een begeestering die rechtstreeks uit spirituals gefilterd werd de revue passeren. Dit is groots én menselijk, pijnlijk én hoopvol, troostend én uitgelaten. Het is alles in één, American folk music zonder weerga.
Net als alle andere albums die Springsteen met een band opnam, is We Shall Overcome een gulle, doorleefde en oprecht intense onderneming. Het verschil is echter dat dit zijn meest uitgelaten, energieke en spontane album is sinds The Wild, The Innocent & The E Street Shuffle uit 1973. Daarenboven is het ook nog eens de zoveelste grote plaat van een artiest die goed op weg is om nog maar eens een handvol klassiekers op rij neer te zetten. Gewéldig.