Pothamus: het woord alleen al klinkt als iets zwaars, iets logs uit de Oude Wereld. Iets dat zich afspeelt voorbij de oogleden, voorbij de horizon van de ratio. Pothamus ,de Belgische metalband, is dat allemaal, en meer.
De vijf jaar sinds debuut Raya (2020) lijken voorbij gevlogen en tegelijk ook weer niet. Door gespreide liveshows met veel impact, in telkens grotere zalen en met telkens meer gewonnen zieltjes, lijkt het halve decennium tot tweede plaat Abur een hele lange maar logische spangingsboog. Een beetje zoals in de muziek van het trio zelf. Pothamus is nog altijd een sludge- en postmetalband, in de beste traditie van dit kleine landje dat de grote band Amenra – en in hun machtige bedding veel andere groepen – voortgebracht heeft. Op Abur verdiept Pothamus zijn sound nog verder en komt tot volle wasdom. De hardere stukken zijn harder, de rustigere delen mystieker en introspectiever. Het spirituele aspect van de band wordt doorgetrokken tot haast het sjamanistische. Hun muziek is meer dan ooit een ritueel, een totaalconcept ook met prachtige clips en artwork.
De machtige opener “Zhikarta” is meteen een intentieverklaring en alles wat een opener kan of moet zijn. Een hamer van een sludgesong die tegelijk als een gebed en een performance voelt – bekijk de zeer fysieke video met kunstenaar Jaouad Alloul in de hoofdrol. Pothamus schrijft geen muziek voor en over het alledaagse, maar over de modder en stenen waar de mens al eeuwen uit komt gekropen en zich mee moet verzoenen. Zulke machtige gitaarlijnen hebben in je muziek, helpt daarbij. Maar ook de drums en de bas hameren, de zang van Sam Coussens knalt door je knop en blijft hangen achteraan je schedel. Dit trio is beter dan ooit op elkaar ingespeeld. Ondertussen slepen de natuurkrachten van “Zhikarta” ons mee, wij dieren met pretentie. Al wie dacht dat de mens zelf God geworden was, een opperwezen dat alles begreep, drukt deze muziek met de neus op de feiten: er is nog zoveel dat we niet snappen, en gelukkig maar. In het mysterie ontstaat immers muziek als deze.
“Ravus” is daarna meteen het moeras dat je opslorpt. Logger dan dit wordt muziek zelden, meer een ervaring ook niet. Hoe de drums van “Ravus” langs en door je hoofd cirkelen en je schedel finaal verbrijzeld wordt wanneer het vocale gebrul en gegil invalt in de climax: het is het soort verwoesting dat verslavend werkt. Een ayahuascatrip die je vanuit het slijk en de modder dwingt naar jezelf te kijken – naar ’t schijnt. “De-varium” opent daarna een totaal nieuw muzikaal perspectief in de wereld van Pothamus. Het gebruik van een Surpeti, een Oosters instrument dat lange uitgerekte klanken produceert, in combinatie met de mediterende zang, brengt je evenzeer in trance, alleen op een andere manier. Een beetje zoals muzikanten als CHVE, Innerwoud of Monnik in hetzelfde universum opereren als veel metalbands uit dezelfde scene. Ze zoeken naar dezelfde intensiteit, delen dezelfde archaïsche waarden en dezelfde diepmenselijke muziekbeleving, enkel vanuit een andere hoek. “Savartuum Avur” trekt en duwt ondertussen, je hoort de drie elkaar in de ogen kijken. Tot de hel losbarst, de geluidsmuur breekt en je onderuit gaat. “Ykavus” bouwt de klankwereld van de Surpeti nog verder uit, als een ogenschijnlijk rustpunt dat tegelijk broeit en opborrelt. Met goedkope spiritualiteit heeft dit niks te maken, wel met een muzikale exploratie van wat echte betekenisgeving zou kunnen zijn.
En dan moet de monumentale afsluiter “Abur” nog komen. Een eerste deel bouwt langzaam op, met een drum die rond je hoofd cirkelt en een bas die weinig en daarom juist heel veel doet. Dit is de kracht van de herhaling. Na een suizende pauze sloopt Pothamus in het tweede deel je zenuwen à la Swans tot je tegen een overdonderende en allesverwoestende geluidsmuur oploopt. Toch blijft alle nuance en melodie intact, in de deskundige handen van Chiaran Verheyde (Psychonaut, Hippotraktor) die deze hele plaat fantastisch producete. “Abur” is loodzwaar zonder ergens nihilistisch te zijn, integendeel. Je voelt je als luisteraar juist opgetild, verlicht. Dat geldt voor “Abur” de song, en eigenlijk ook voor Abur de plaat. Het knappe is hoe Pothamus, zowel in deze zachtere, meer meanderende, als in de loeiharde stukken, ruimte laat. De songs voelen strak en tegelijk vrij, met inspiratie en de zoektocht tussen drie muzikanten als doel op zich, een beetje zoals Razen dat ook doet. Pothamus zet met zijn tweede plaat nog eens een stap voorwaarts, op weg naar de horizon ver voorbij de ratio.