In 2020 kreeg de Nederlandse auteur en voormalig televisiemaker (Jiskefet) Herman Koch (1953) te horen dat hij prostaatkanker heeft. Enkele onderzoeken later valt een nog definitiever verdict: opereren heeft geen zin, er zijn uitzaaiingen maar behandelingen blijven mogelijk, en de levensverwachting ligt ergens tussen de drie en vijftien jaar. Koch is lucide genoeg om te beseffen dat vijftien jaar de uitzondering is, maar, zo laat hij zijn zoon weten, hij gaat ervoor. Buiten zijn gezin en enkele goede vrienden houdt hij het nieuws verder voor iedereen geheim en werkt hij voort zoals voorheen: boeken schrijven en actes de présence geven.
Gelukkig voor hem breekt kort erna de corona-epidemie uit en worden alle publieke bijeenkomsten voor onbepaalde tijd verboden. Finaal besloot Koch begin dit jaar dan toch zijn ziekte aan het grote publiek bekend te maken naar aanleiding van zijn nieuwe boek Ga je erover schrijven? Het was een vraag die zijn behandelend arts Francken hem stelde tijdens een van de behandeling-/consultatiesessies. Francken bleek, zo werd duidelijk na een aantal bezoeken, Koch als auteur te kennen, maar had daar nooit iets van laten merken. Koch noteert dan ook in zijn roman dat hij van bij de start een goede verstandhouding had met Francken en met het andere zorgpersoneel. Geen sinecure voor wie Koch kent en weet dat hij, hoewel hij steeds vriendelijk en beleefd ten overstaan van derden is, niet meteen een allemansvriend is. Ook in het boek merkt hij dit geregeld op, al krijg je ook het gevoel dat het ondanks alles best wel meevalt met Kochs misantropie.
Wanneer hij bijvoorbeeld praat over de vele bibliotheeklezingen die hij noodgedwongen na elk boek weer onderneemt, begrijp je maar al te goed waarom hij geen zin heeft om uitgebreid sociaal te zijn met de bibliotheekmedewerkers. Voor hem is het tenslotte alleen maar een deel van de job, maar dat betekent evenmin dat hij die medewerkers in de zeik neemt of ridiculiseert. Hij heeft begrip voor hen, maar wie van ons heeft zin om elke keer opnieuw een avond lang gezellig te zijn met een groep vreemden die hoe dan ook een oordeel over je klaar kunnen hebben, een oordeel dat bovendien je publieke beeld en werk kan beïnvloeden? Koch is, zo wordt duidelijk, vooral een man die met rust gelaten wil worden en zichzelf alleen echt bloot geeft aan een kleine, besloten kring van vertrouwelingen, de rest houdt hij op een vriendelijke afstand.
De mildheid die geregeld in het boek opduikt kan natuurlijk ook met de hormoonbehandeling te maken hebben die hem naar eigen zeggen gevoeliger maakt, en dat is niet eenvoudig voor iemand die – zonder toxisch te willen zijn – toch eerder zogenaamd mannelijk gedrag vertoont. Maar het louter aan de medicatie wijten, zou te ver gaan, want al mag Koch dan wel opener praten over zijn gevoelens en sneller emotioneel reageren, uit wat hij schrijft, blijkt wel degelijk dat die gevoelens er altijd waren. Nergens wordt dit duidelijker dan wanneer hij over zijn ouders vertelt, die allebei overleden nog voor Koch zesentwintig jaar was. Zijn band met zijn moeder was altijd sterker dan die met zijn vader, die na eerder zijn eerste gezin verlaten te hebben ook dit tweede inruilde voor een nieuwe partner. Maar Koch verwijt zijn vader weinig. Zo hij het er in het verleden moeilijk mee had, lijkt daar nu een nieuwe mildheid voor in de plaats te zijn gekomen. Hij geeft finaal zelfs toe dat hij zijn relatie met zijn vader scherper stelde in zijn werk dan het in realiteit was, een roman mag een loopje nemen met de feiten.
Het siert Koch dat hij hier open in is, het hele boek door geeft hij een inkijk in zijn leven, maar steeds behoedzaam. De lezer mag wel de woonkamer in, maar de slaapkamer en andere privé-vertrekken blijven gesloten. Niet dat iemand daar aanstoot aan neemt, want Koch is een geboren verteller die perfect weet hoeveel hij van zijn eigen leven en dat van zijn geliefden kan onthullen om de honger naar een goed verhaal te stillen zonder iemand in de wind te zetten. Dat hij nooit hoog opgelopen heeft met zijn collega-auteurs is een feit en wordt ook hier nog eens vermeld, maar hij behoedt zich ervoor man en paard te noemen, dat zou ook geen meerwaarde hebben. Het gaat niet zozeer om die anderen als wel om Koch zelf en hoe hij zijn leven en de wereld ervaart, zeker nu die ziekte altijd op de achtergrond aanwezig is.
Ga je erover schrijven? leest als een memorie die het niet wil zijn. Een man als Koch is er de auteur niet naar om eindeloos over zijn eigen leven te leuteren, daarvoor vindt hij zichzelf niet interessant genoeg. Hij is daarnaast opvallend eerlijk over zijn ‘gebreken’ zonder daar verder veel woorden aan vuil te maken, het te benadrukken of te minimaliseren. Meer nog dan in Finse dagen geeft Koch zichzelf als mens bloot, niet alleen ‘de gebeurtenis’ zelf maar ook het feit dat het zo recent is, dragen daaraan bij. Het zou niet gezegd mogen worden, maar de kankerdiagnose heeft Koch ertoe aangezet een van zijn beste boeken te schrijven. Eerlijk en ontroerend is het een relaas dat zich nergens opdringt noch krampachtig de aandacht op dat ene aspect legt. Het is een toonbeeld van hoe iemand over zichzelf kan praten en schrijven zonder narcistisch of net vals bescheiden te zijn.
Vooralsnog lijkt de behandeling de ziekte te stabiliseren, de kaap van vier jaar is gehaald, er zijn er nog elf te gaan. Als auteur en mens wil je Koch nog vele jaren zonder ernstige kwalen toewensen, want zonder dat hij het zelf beoogd heeft, voelt hij dankzij dit werk net dat beetje meer aan als een vage vriend met wie je af en toe een glas drinkt en waarvan je hoopt dat in de toekomst opnieuw te doen, wanneer je hem toevallig tegen het lijf loopt en hij zijn eerste biertje al rustig in zijn eentje heeft kunnen drinken. Op je gezondheid, nee, op je leven, Herman, want zoals je zelf zegt, doen we nog even door.