Heerlijke, tijdloze, granieten kwaliteit. Die drie adjectieven kleven al sinds 1988 met secondelijm op het onverwoestbare powerpoptrio Buffalo Tom. Deze tiende langspeler vormt meteen het allerbeste wat ze ooit op plaat hebben gezet en neem het van ons op een goudkleurig briefje: dat wil wat zeggen.
Al van bij hun prille, titelloze debuut uit 1988 slaan de drie gewezen studenten communicatiewetenschappen hun publiek immers met verstomming door potige, stevig rockende maar eveneens verrassend poppy rocksongs op hem of haar los te laten. Daar waar ze bij hun eerste twee platen, geproduced door Dinosaur Jr.-frontman Jay Mascis, net iets teveel in de vijver van die laatstgenoemde groep visten, stond hun sound er vanaf doorbraakplaat Let Me Come Over uit 1992 als een atoomschuilkelder. Wat volgde: behoorlijk veel succes in de jaren negentig tot er na Smitten uit 1998 een loden stilte van negen jaar volgde. In 2007 brak de band behoorlijk wat potten bij critici én fans met comebackplaat Three Easy Pieces, en enkele jaren later nog Skins (2011) en Quiet And Peace (2018).
Ons hele punt: dat Buffalo Tom nog nooit een echt slechte plaat heeft afgeleverd, maar dat deze nagelnieuwe, tiende langspeler gewoon het nec plus ultra van de bands hele back catalogue vormt. Dat begint al van plaatopener en eerste nieuwe single “Helmet”: Bill Janovitz’ roestige stem en machtig solerende gitaar die als goede vrienden je living binnenwandelen, een baslijn van Chris Colbourn die zich nog steviger in je gehoor wurmt dan dat het legendarische, Middeleeuwse zwaard Excalibur muurvast in de steen zit; en tenslotte drums van Tom Maginnis waar je een wolkenkrabber op kan bouwen. Song nummer twee en meteen ook de tweede single, “New Girl Singing”, onthult het ultieme succesrecept van de band: een onderlaag van zijdezachte, akoestische gitaren en daar bovenop, haast als de klassieke kers op de taart, enkele lagen beheerste distortiongitaar.
Die perfect uitgebalanceerde verhouding tussen akoestische en elektrische gitaren is verre van nieuw voor Buffalo Tom: in 1992, in volle grungeperiode dus, was die al goed te horen op Let Me Come Over. Ooit liet Janovitz zich zelfs ontvallen dat, als het aan hem alleen gelegen had, hij waarschijnlijk een folkzanger geworden was en ook Colbourn en Maginnis omschreven de sound van de band in een onbewaakt moment als ‘folk met een distortionpedaal’. Zie in dat verband ook de warme, melancholische derde single “Autumn Letter”. Tegen dan zit je als luisteraar al helemaal ondergedompeld in het universum van deze sublieme langspeler: een wereld waar kinderen in de zomer nooit om acht uur ’s avonds naar bed moeten, waar achter de mooie façades van huizen én mensen zich kleine drama’s dan wel geweldig opbeurende zaken afspelen en waar, in zeker de songs die Colbourn zingt, iets diep melancholisch en uiterst gevoelig schuilt (het ronduit ontroerende “The Belle of Borderline Dismay”).
Het enige, piepkleine minpuntje dat een hardcore muggenzifter zou kunnen aanhalen is dat deze Jump Rope met zijn veertien songs net dat tikje teveel van het goede is. Maar ach, als die veertien songs allemaal Waarachtige Kunstwerken betreffen, prachtige luisterminiaturen die de wereld even, heel even wat beter maken, hoort u ons nog geen nanoseconde klagen. Letterlijk élke song op deze sublieme plaat vormt dus een welgemikt schot in de roos. En zo krijgen wij een krop in de keel bij Janovitz’ vocale uitschieter in “Pine For You”, genieten wij kamerbreed glimlachend van het machtig wapperende “Come Closer” en het kleine verhaal in “Little Ghostmaker”. Eigenlijk ongelooflijk hoe goed deze unieke band het niveau tot de allerlaatste song torenhoog weet te houden. “We’re ambassadors in hope”, zingt Janovitz in “Compromised”, ergens in de aanloop naar de eindsprint. En meteen geloven wij hem onvoorwaardelijk. Buffalo Tom als weldadige en vooral welluidende balsem voor de ziel; er zijn al voor pakken minder platen gemaakt. Absolute aanrader voor muziekfanaten die hun platen graag op een ligbed van akoestische gitaren consumeren.
Filip Hermans